Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..[eiser 1],
1..Het verloop van de procedure
- de dagvaarding van 12 november 2021, met producties;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- het tussenvonnis van 27 januari 2022 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
- de aantekening dat de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 24 maart 2022.
2..De beoordeling
Mede gelet op de financiële omvang van eerdere transacties ten aanzien van de supermarkt staat voldoende vast dat Coop een substantieel, in zeven cijfers uit te drukken financieel belang heeft bij voortzetting van de huurovereenkomst, omdat zij in dat geval – net zoals [eisers] bij de verkoop voor € 1,7 miljoen (inclusief enkele andere posten) van de supermarkt(exploitatie) aan de rechtsvoorgangster van Coop heeft gedaan – op haar beurt de supermarkt(exploitatie) voor een aanzienlijk bedrag zal kunnen doorverkopen. Dit financiële belang wordt niet minder als de sinds 2008 gedane investeringen – Coop stelt na de afsplitsing in 2019 zelf nog € 1,75 miljoen te hebben geïnvesteerd – al konden worden afgeschreven of in het zicht van een mogelijk einde van de huurovereenkomst zijn gedaan, zoals [eisers] nog hebben betoogd.
De door [eisers] naar voren gebrachte belangen leggen hier tegenover onvoldoende gewicht in de schaal. Van de door hen gewenste ontzorging is maar beperkt sprake als [eisers] het gehuurde niet verkoopt, maar opnieuw, zij het aan een andere partij, verhuurt. Ook partijen die bij aanvang van een overeenkomst een groot vertrouwen in elkaar hebben – zoals in dat stadium overigens doorgaans het geval zal zijn – en die dezelfde levensovertuiging delen, zoals [eisers] en [naam echtpaar] en wellicht ook de zoon van [naam echtpaar], kunnen in geschillen en rechtszaken verwikkeld raken. Overigens heeft Coop aangeboden om ter ontzorging van [eisers] desgewenst marktconforme kosten van beheer door een derde voor haar rekening te nemen.
Wat betreft de verhouding met Coop kan wel worden vastgesteld dat [eisers] zich eerder, kort gezegd, tegen een afsplitsing ten gunste van Coop en tegen door Coop gewenste verbouwingen hebben verzet, maar deze procedures zijn door [eisers] verloren en kunnen daarom bezwaarlijk aan Coop worden tegengeworpen. Voor het overige is niet gebleken dat Coop zich enigerlei wijze niet als goed huurder gedraagt, [eisers] bestookt met onnodige procedures of anderszins aanleiding geeft voor een verstoorde verhouding. Dat bij voortzetting van de huurovereenkomst mogelijk een tweede vordering tot indeplaatsstelling zal volgen, leidt niet tot een ander oordeel, omdat dit, gelet op het besluit van de ACM, op zichzelf een reële vordering is, waarover ook geen geschil behoeft te ontstaan.
Wat betreft de zondagopenstelling is van belang dat namens [eisers] ter zitting is bevestigd dat de huidige huurovereenkomst het geopend zijn van de supermarkt op zondag al niet verbiedt, zodat Coop daartoe zonder gevolgen zou kunnen overgaan, terwijl namens Coop ter zitting is verklaard dat de supermarkt in het gehuurde op dit moment is gesloten op zondagen en dat zij bereid is dit belang van [eisers] te zijner tijd mee te nemen wanneer het tot een indeplaatsstelling komt.
De resterende voorkeur van [eisers] voor het bevriende echtpaar [naam echtpaar] als huurder is wel invoelbaar, maar daaraan kan in de gegeven, uit de aard der zaak nu eenmaal zakelijke context van de door [eisers] zelf gesloten huurovereenkomst ten aanzien van een bedrijfspand, tegenover het substantiële financiële belang van Coop toch geen doorslaggevend gewicht toekomen, ook niet in samenhang bezien met de hiervoor al besproken evenmin zwaarwegende punten. Daarbij neemt de kantonrechter nog in aanmerking dat door [eisers], ook desgevraagd ter zitting, expliciet is verklaard dat het hen niet gaat om het financiële aspect (“immaterieel gaat voor op materieel” en “het belangrijkste blijft de nalatenschap; geld is er genoeg, daar doen ze het niet voor”), reden waarom zij ook niet geïnteresseerd zijn in verkoop van het bedrijfspand aan Coop tegen een door Coop voorgestelde prijs die hoger is dan de marktprijs. [eisers] hebben (niettemin) in de dagvaarding wel gesteld dat de waarde van het gehuurde en de huuropbrengsten het grootste bestanddeel vormen van hun pensioen en na te laten vermogen, maar niet is gesteld of gebleken dat het echtpaar [naam echtpaar] of hun zoon een hogere huur zouden betalen dan Coop of een eventuele rechtsopvolgster, waarbij nog komt dat Coop ook heeft aangeboden een hogere huurprijs te gaan betalen. Evenmin is gesteld of gebleken dat verhuur aan Coop of een rechtsopvolgster de waarde van het gehuurde vermindert ten opzichte van verhuur aan het echtpaar [naam echtpaar] of hun zoon.
3..De beslissing
: