ECLI:NL:RBROT:2022:4447

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 juni 2022
Publicatiedatum
8 juni 2022
Zaaknummer
ROT 22/1130
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet tijdig beslissen op verzoek tot herbeoordeling van kinderopvangtoeslag

In deze zaak heeft eiseres op 28 december 2020 een verzoek tot herbeoordeling van haar recht op kinderopvangtoeslag ingediend. Na een lange periode van inactiviteit heeft eiseres op 29 december 2021 de Belastingdienst/Toeslagen in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een beslissing. Eiseres heeft vervolgens op 7 maart 2022 beroep ingesteld bij de rechtbank, waarbij zij verzocht om vaststelling van de hoogte van de verbeurde dwangsom. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Belastingdienst de beslistermijn heeft overschreden en dat er een dwangsom van € 1.442,- is verbeurd. De rechtbank heeft de Belastingdienst opgedragen om binnen vier weken na de uitspraak alsnog een beslissing te nemen op het verzoek om herbeoordeling. Tevens is bepaald dat de Belastingdienst een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat de termijn van vier weken wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiseres heeft recht op vergoeding van het betaalde griffierecht van € 50,- en de proceskosten zijn vastgesteld op € 379,50. De uitspraak is gedaan door rechter E.R. Houweling op 7 juni 2022.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/1130
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 juni 2022 als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. J.F. Cheung,
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft op 28 december 2020 een verzoek gedaan tot herbeoordeling van haar recht op kinderopvangtoeslag.
Bij brief van 29 december 2021 heeft eiseres verweerder in gebreke gesteld.
Op 7 maart 2022 heeft eiseres beroep ingesteld wegens het uitblijven van een beslissing op bezwaar, waarbij eiseres de rechtbank heeft verzocht de hoogte van de door verweerder verbeurde dwangsom vast te stellen.
Verweerder heeft op 22 maart 2022 een verweerschrift ingediend. Eiseres heeft op
3 mei 2022 een reactie op het verweerschrift gegeven.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze zaak niet nodig is.
2. Eiseres heeft op 28 december 2020 een verzoek gedaan tot herbeoordeling van haar recht op kinderopvangtoeslag. Verweerder heeft dit verzoek in behandeling genomen. In de brief van 5 juni 2021 is de termijn van herbeoordeling éénzijdig verlengd met 6 maanden.
Hierdoor moest verweerder uiterlijk op 28 december 2021 een beslissing nemen.
Op 30 december 2021 heeft verweerder een ingebrekestelling ontvangen van eiseres.
Op 16 februari 2022 heeft verweerder per brief aan eiseres laten weten dat er meer tijd nodig is voor de herbeoordeling.
3. Dit beroep gaat alleen over het niet tijdig beslissen op het verzoek tot herbeoordeling. De rechtbank laat zich dus niet uit over het overleggen of inzien van een dossier.
Niet in geschil is dat de beslistermijn voor het verzoek van 28 december 2020 is overschreden. Eiseres heeft verweerder op 30 december 2021 in gebreke gesteld. Daarbij heeft eiseres vermeld dat indien niet tijdig een beslissing volgt, zij aanspraak maakt op een dwangsom. Sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan.
4. Verweerder erkent (in beroep) dat de dwangsomregeling als bedoeld in paragraaf 4.1.3.2 van de Awb in deze zaak van toepassing is en dat een dwangsom is verbeurd. De rechtbank sluit zich daarbij aan. Omdat verweerder nog geen dwangsombeschikking heeft afgegeven, zal de rechtbank met toepassing van artikel 8:55c van de Awb de hoogte van de dwangsom zelf vaststellen.
5. Verweerder heeft tot op heden niet op het verzoek om herbeoordeling beslist. Omdat er sinds de ontvangst van de ingebrekestelling door verweerder op 30 december 2021 en het moment dat de rechtbank deze uitspraak doet meer dan 42 dagen zijn verstreken, stelt de rechtbank vast dat verweerder de maximale dwangsom van € 1.442,- verbeurd heeft.
6. Omdat verweerder nog geen besluit op het verzoek heeft genomen bepaalt de rechtbank verder dat verweerder dit alsnog moet doen. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet het bestuursorgaan dit in principe doen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak. Verweerder heeft op grond van het derde lid van artikel 8:55d, van de Awb, gemotiveerd verzocht om een langere termijn, te weten 12 weken. Verweerder heeft uiteengezet dat de procedure die hij volgt bij de herbeoordelingen, deze tijd vraagt.
Eiseres heeft in de reactie van 3 mei 2022 gemotiveerd aangegeven dat deze termijn veel te lang is.
7. De rechtbank is van oordeel dat een termijn recht moet doen aan de reële mogelijkheden om op het verzoek te beslissen, maar ook aan het belang om binnen afzienbare tijd een beslissing te ontvangen.
In dit geval geldt dat er een groot aantal aanvragen voor herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag bij verweerder is binnen gekomen, veel meer dan voorzien was. Deze aanvragen dienen allemaal zorgvuldig te worden beoordeeld. Dit heeft tot gevolg gehad dat eiser niet eerder dan, zoals in het verweerschrift staat, in de week van 4 april 2022 een persoonlijke zaakbehandelaar toegekend heeft gekregen en dus naar verwachting ook pas vanaf die datum zal kunnen worden gehoord.
Deze omstandigheden rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank in dit geval een beslistermijn van vier weken na de verzending van deze uitspraak.
Daarbij heeft de rechtbank meegewogen dat sinds het indienen van het verweerschrift van 22 maart 2022 tot aan deze uitspraak een aanzienlijke periode is verstreken.
8. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat verweerder een dwangsom verbeurt als hij die termijn van vier weken overschrijdt. De rechtbank stelt de hoogte van deze dwangsom vast op € 100,- per dag dat de termijn overschreden wordt, met een maximum van € 15.000,-.
9. Het beroep is dus gegrond. Verweerder moet ook het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder verder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 379,50,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van
€ 759, en een wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is, omdat het beroep alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden en of er een dwangsom verschuldigd is.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- stelt de door verweerder te betalen reeds verbeurde dwangsom vast op € 1.442,-;
- draagt verweerder op binnen vier weken na verzending van het afschrift van deze uitspraak alsnog een besluit te nemen op het verzoek om herbeoordeling;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke
dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn van vier weken overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres vergoedt.
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 379,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.R. Houweling, rechter, in aanwezigheid van
mr. H. de Vries, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 7 juni 2022.
De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.