ECLI:NL:RBROT:2022:4461

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 juni 2022
Publicatiedatum
8 juni 2022
Zaaknummer
ROT 20/4754
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van eiser na aanpassing door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de mate van arbeidsongeschiktheid. Eiser, die als constructiebankwerker werkte, had zijn arbeidsongeschiktheid gemeld en was in eerste instantie beoordeeld op 43,49% arbeidsongeschiktheid. Na bezwaar werd dit percentage verhoogd naar 47,68%. Eiser was het niet eens met deze beoordeling en stelde dat hij volledig arbeidsongeschikt was door gonartrose en andere klachten. De rechtbank heeft de procedure en de eerdere besluiten van het UWV zorgvuldig beoordeeld, inclusief de medische rapportages van verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. De rechtbank concludeerde dat het UWV de arbeidsongeschiktheid van eiser correct had vastgesteld op 47,78% na de aanpassing van het bestreden besluit. De rechtbank oordeelde dat de medische onderzoeken zorgvuldig waren uitgevoerd en dat de beperkingen die in de functionele mogelijkhedenlijst (FML) waren opgenomen, adequaat waren gemotiveerd. Eiser kreeg geen gelijk in zijn beroep tegen het bestreden besluit II, dat ongegrond werd verklaard. De rechtbank droeg het UWV op het betaalde griffierecht te vergoeden en veroordeelde het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.277,-.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/4754

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 juni 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaats] , eiser,

gemachtigde: mr. G.H. Amstelveen,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
gemachtigde: [naam gemachtigde 1] .

Procesverloop

Bij besluit van 11 november 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers mate van arbeidsongeschiktheid vanaf 7 november 2019 aangepast naar 43,49%.
Bij besluit van 28 juli 2020 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Verweerder heeft eisers mate van arbeidsongeschiktheid gewijzigd naar 47,68%.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
[naam bedrijf] (de ex-werkgever van eiser) heeft zich op 17 november 2020 gemeld als belanghebbende bij deze beroepsprocedure.
Met toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank bij beslissing van 25 januari 2021 bepaald dat de gemachtigde van de
ex-werkgever, [naam gemachtigde 2] , eisers medische stukken niet mag inzien.
Bij schrijven van 19 februari 2021 heeft eisers ex-werkgever aangegeven geen belanghebbende meer te willen zijn bij deze beroepsprocedure.
Bij besluit van 21 mei 2021 (het bestreden besluit II) heeft verweerder eisers mate van arbeidsongeschiktheid aangepast naar 47,78%.
Eiser heeft op 18 juli 2021 aanvullende gronden en medische stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juli 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Het onderzoek ter zitting is geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen te reageren op vragen van de rechtbank over de toelichting bij punt 4.22 in de functionele mogelijkhedenlijst (FML), te reageren op het aanvullend beroepschrift van 18 juli 2021 en om de resultaat functiebeoordeling van 26 maart 2021 in te dienen.
Verweerder heeft op 11 augustus 2021 een verweerschrift en de gevraagde nadere stukken ingediend.
Eiser heeft hierop gereageerd bij schrijven van 20 september 2021.
Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 30 mei 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens verweerder is mr. H. Woltman verschenen.

Totstandkoming van het besluit

1.1.
Eiser is werkzaam geweest als constructiebankwerker voor gemiddeld 39 uur per week en is voor dit werk uitgevallen op 17 december 2015. Bij besluit van 30 november 2017 is aan eiser een loongerelateerde uitkering toegekend. Deze uitkering is bij besluit van 4 december 2019 omgezet naar een vervolguitkering.
1.2.
Eiser heeft op 7 juli 2019 aan verweerder doorgegeven dat zijn gezondheidssituatie is veranderd. Om te kunnen bepalen of eisers klachten zijn toegenomen heeft een verzekeringsarts een onderzoek verricht en een rapportage opgemaakt op 29 oktober 2019. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat eiser werkzaamheden kan verrichten die voldoen aan de FML van 29 oktober 2019, geldig vanaf die datum.
1.3.
Om te kunnen bepalen wat eisers mate van arbeidsongeschiktheid is, heeft een arbeidsdeskundige op basis van de FML een onderzoek verricht waarvan op 7 november 2019 een rapportage is opgemaakt. De arbeidsdeskundige heeft toegelicht dat eiser zijn eigen arbeid niet meer kan verrichten. Hij heeft vervolgens een aantal passende functies voor eiser geselecteerd en vastgesteld dat eiser met die functies 43,49% minder kan verdienen dan met het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
1.4.
Verweerder heeft vervolgens het primaire besluit genomen onder verwijzing naar de rapportages van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige.
2.1.
Vanwege eisers bezwaar tegen het primaire besluit heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep bij de rapportage van 16 juni 2020 beoordeeld of het onderzoek van de verzekeringsarts zorgvuldig en volledig is geweest. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat dit het geval is, maar dat er wel aanleiding is om in de FML een toelichting op te nemen bij onderdeel 4.22 (knielen en hurken) en onderdeel 3.5 (zware beschermende middelen) aan te passen. De aangepaste FML is vastgelegd op 23 juni 2020, geldig vanaf 29 oktober 2019.
2.2.
Op basis van de aangepaste FML heeft een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep bij de rapportage van 21 juli 2020 aanleiding gezien om een aantal passende functies te vervangen omdat de belastbaarheid van eiser bij deze functies wordt overschreden. Met nieuwe passende functies heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep vastgesteld dat eiser 47,68% arbeidsongeschikt is.
2.3.
Verweerder heeft vervolgens het bestreden besluit I genomen onder verwijzing naar de rapportages van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.

Het beroep van eiser

3. Eiser voert aan dat hij meer arbeidsongeschikt is dan dat verweerder heeft vastgesteld. Volgens eiser is hij volledig arbeidsongeschikt. Hij lijdt aan gonartrose en is beperkt in beide benen. Er is geen zicht op verbetering en zijn belastbaarheid is minimaal. Eiser kan niet lang staan, kan geen voetpedalen gebruiken en kan geen zware lasten hanteren. Eiser is fors beperkt als het gaat om de belastbaarheid van de knieën. Eiser kampt daarnaast met somatische klachten. Ter onderbouwing verwijst eiser onder meer naar het huisartsenjournaal van 14 juli 2021 en een brief van de reumatoloog van 21 augustus 2020, waaruit blijkt dat eiser ook schouder-, pols- en elleboogklachten heeft. Eiser betoogt verder dat hij de geduide functies niet kan verrichten omdat zijn belastbaarheid wordt overschreden voor tillen, knielen en hurken, duwen en trekken en langdurig zitten.

Het wettelijk kader

4. Op grond van artikel 4 van de Wet WIA is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Op grond van artikel 6, derde lid, van de Wet WIA wordt onder de genoemde arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.

Beoordeling door de rechtbank

5.1.
De rechtbank moet beoordelen of verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiser op 7 november 2019 47,68% arbeidsongeschikt is.
5.2.
Bij het bestreden besluit II heeft verweerder het bestreden besluit I gewijzigd en het arbeidsongeschiktheidspercentage vastgesteld op 47,78%. Het bestreden besluit II komt niet volledig tegemoet aan eiser, zodat zijn beroep ook is gericht tegen dat besluit, op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb. Omdat er geen belang meer is bij de beoordeling van het bestreden besluit I, wordt het beroep tegen dat besluit niet inhoudelijk behandeld en daarmee niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank gaat hieronder verder met de inhoudelijke behandeling van eisers beroep tegen het bestreden besluit II.
5.3.
Het onderzoek door de verzekeringsarts is verricht op basis van eigen onderzoek (anamnese), dossieronderzoek, wat eiser heeft aangevoerd in zijn bezwaarschrift en op de hoorzitting van 16 juni 2020, en op informatie van eisers behandelend artsen. Het onderzoek is daarmee zorgvuldig verricht. Wat eiser in beroep heeft aangevoerd kan niet leiden tot het oordeel dat het medisch oordeel onjuist is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de aanvullende rapportage van 16 maart 2021 uiteengezet dat verweerders verzekeringsartsen op de hoogte waren van eisers gonartrose en dat daarmee rekening is gehouden bij het opstellen van de FML. De verzekeringsarts heeft verder inzichtelijk gemotiveerd dat beperkingen zijn opgenomen om te voorkomen dat zijn knieën te zwaar worden belast en dat eiser te lang moet staan. Voor het gebruik van voetpedalen heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat dit niet medisch kan worden onderbouwd. De verzekeringsarts heeft in de rapportage van 16 juni 2020 gemotiveerd uiteengezet dat er geen medische gegevens zijn waaruit blijkt dat eisers belastbaarheid is verslechterd of dat de knieklachten erger zijn geworden. In de aanvullende rapportage van 10 augustus 2021 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep nader toegelicht dat de klachten van de schouder, pols en elleboog geen aanleiding geven tot het aannemen van meer beperkingen in de FML, omdat uit de brief van de reumatoloog van 21 augustus 2020 niet blijkt dat eiser op dit vlak bewegingsbeperkingen heeft. Wel ondervindt eiser pijn bij het zijwaarts van het lichaam bewegen. De beperkingen die in de FML zijn opgenomen voor zware fysieke belasting van de bovenste ledematen, zoals op de items duwen of trekken, tillen of dragen, zware lasten hanteren en klimmen voorzien hier in voldoende mate in.
De rechtbank overweegt verder dat bij het vaststellen van beperkingen niet eisers persoonlijke klachtbeleving bepalend is, maar dat wat op basis van medische gegevens objectief medisch is vast te stellen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de FML op 16 maart 2021, geldig per 29 oktober 2019, aangepast bij het item over staan.
Ten aanzien van de beperking voor knielen en hurken (punt 4.22 in de FML) heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de aanvullende rapportage van 10 augustus 2021 inzichtelijk gemotiveerd dat op basis van het claimbeoordelings- en borgingssysteem (CBBS) slechts in uitzonderlijke gevallen een beperking kan worden vastgesteld en dat uit eisers medisch dossier niet is gebleken dat hij op dit punt beperkt kan worden geacht. Eiser kan niet knielen en kan een beetje hurken om de grond te bereiken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat eiser eventueel wel zijn rug kan buigen om de grond te bereiken. Hoewel uit de FML van 16 maart 2021 niet duidelijk blijkt hoe vaak eiser zou kunnen hurken, heeft de arbeidsdeskundige bij het selecteren van de passende functies (in de resultaat functiebeoordeling van 26 maart 2021) uiteengezet dat eiser tijdens vier werkuren één maal ongeveer één minuut achtereen kan buigen. Hiermee heeft de arbeidsdeskundige voldaan aan zijn specifieke taak om de signalering (bij punt 4.22, knielen en hurken) van een juiste motivering te voorzien en toe te lichten waarom geen sprake is van een overschrijding van de belastbaarheid op dat item. De rechtbank verwijst voor rechtspraak hierover naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 11 maart 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:556.
5.4.
Uit wat hiervoor is besproken volgt dat verweerder eisers mogelijkheden en beperkingen correct heeft vastgesteld. De grond dat de geduide functies niet passend zijn slaagt niet. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft bij de rapportage van 27 maart 2021, op basis van de nieuwe FML, toegelicht dat één functie niet meer passend is voor eiser en heeft in de plaats daarvan een andere functie geduid. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft toegelicht dat de overige functies nog steeds geschikt en passend zijn. Eiser hoeft niet te veel kracht te zetten bij het gebruik van een voetpedaal. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft verder inzichtelijk uiteengezet dat eisers belastbaarheid voor tillen, knielen, hurken, duwen, trekken en langdurig zitten niet wordt overschreden.
5.5.
Met de geduide functies kan eiser 47,78% minder verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Verweerder heeft dus terecht bepaald dat eiser tussen de 35% en 80% arbeidsongeschikt is bevonden.

Conclusie

6. Eiser krijgt geen gelijk. Het beroep tegen het bestreden besluit II is daarmee ongegrond.
7. Verweerder heeft aangegeven, vanwege de aanpassing van het bestreden besluit I, het betaalde griffierecht te vergoeden. De rechtbank ziet eveneens aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten in beroep. De hoogte van de proceskostenveroordeling wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend.
De bijstand door een gemachtigde levert 3 punten op (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op zitting, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus en 0,5 punt voor een nadere zitting). De waarde van 1 punt is € 759,-. In totaal wordt € 2.277,- toegekend.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.277,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Vrolijk, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 9 juni 2022.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.