In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. J.J.A. Bosch, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door mr. F.J. Wongsokario – Nojotaroeno. De eiser ontving een WAO-uitkering en verzocht om herziening van deze uitkering vanwege toegenomen arbeidsongeschiktheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de toegenomen arbeidsongeschiktheid van eiser niet voortkomt uit dezelfde ziekteoorzaak als waarvoor hij eerder een WAO-uitkering ontving. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige zorgvuldig onderzoek hebben verricht en dat de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, dat de verslechtering van de belastbaarheid niet voortkomt uit dezelfde ziekteoorzaak, terecht was. Eiser had aangevoerd dat zijn psychische klachten waren verergerd en dat hij nieuwe klachten had na een levertransplantatie, maar de rechtbank oordeelde dat deze klachten niet onder de WAO-uitkering vielen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en handhaafde het besluit van verweerder om de WAO-uitkering niet te herzien. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om in beroep te gaan bij de Centrale Raad van Beroep.