In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 14 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen de besloten vennootschap Rotterdamsche Stenen B.V. en haar huurders, [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. De eiseres, Rotterdamsche Stenen, vorderde ontbinding van de huurovereenkomsten voor twee bedrijfsruimtes en betaling van huurachterstand, als gevolg van de coronamaatregelen die de huurders in hun bedrijfsvoering hebben beperkt. De huurders betwistten de vorderingen en voerden aan dat de coronamaatregelen een gebrek in de zin van artikel 7:204 BW opleverden, en dat er sprake was van onvoorziene omstandigheden die een huurprijsvermindering rechtvaardigden.
De kantonrechter oordeelde dat de coronamaatregelen geen gebrek in de zin van artikel 7:204 BW opleveren, maar wel onvoorziene omstandigheden in de zin van artikel 6:258 BW. De rechter concludeerde dat de huurprijs moest worden verminderd op basis van het omzetverlies van de huurders, waarbij rekening werd gehouden met de steunmaatregelen van de overheid. Uiteindelijk werd de huurachterstand vastgesteld op € 41.483,49, na toepassing van een huurkorting van € 11.900,12. De kantonrechter oordeelde dat de huurders ernstig tekort waren geschoten in hun betalingsverplichtingen, wat de ontbinding van de huurovereenkomsten rechtvaardigde. De huurders werden veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde en tot betaling van de huurachterstand en buitengerechtelijke kosten.
De uitspraak benadrukt de impact van de coronamaatregelen op huurverhoudingen en de mogelijkheid voor huurders om een beroep te doen op huurprijsvermindering in uitzonderlijke omstandigheden. De kantonrechter heeft de contractuele boete gematigd tot nihil, gezien de bijzondere omstandigheden van de coronacrisis.