In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een horeca-exploitant en de burgemeester van Rotterdam. De burgemeester had de horeca-inrichting van de eiser gesloten voor de duur van drie maanden en de exploitatievergunning ingetrokken vanwege de vondst van drugs tijdens een politieactie. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester onvoldoende had gemotiveerd waarom de exploitatievergunning was ingetrokken, gezien de omstandigheden waaronder de drugs waren aangetroffen en het feit dat de eiser twaalf jaar zonder incidenten de inrichting had geëxploiteerd. De rechtbank stelde vast dat de sluiting van de horeca-inrichting al had plaatsgevonden en dat de eiser schade had geleden door de sluiting. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de burgemeester en droeg hem op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij de rechtbank het belang van de eiser en de gevolgen van de coronamaatregelen in overweging nam. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester niet voldoende had gemotiveerd waarom het vertrouwen in de ondernemer was opgezegd na één incident, en dat de intrekking van de vergunning onevenredig was.