ECLI:NL:RBROT:2022:4514

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 juni 2022
Publicatiedatum
10 juni 2022
Zaaknummer
9727280 CV EXPL 22-6683
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfgrensgeschil met betrekking tot verwijdering van overbouw en verwijzing naar handelskamer

In deze zaak, die werd behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam, hebben eisers [eiser 1] en [eiser 2] een vordering ingesteld tegen gedaagden [gedaagde 1] en [gedaagde 2] met betrekking tot een erfgrensgeschil. De eisers vorderen onder andere de verwijdering van een haag, hek en bomen die zich op hun perceel bevinden, alsmede een dwangsom voor het niet naleven van deze vordering. De eisers baseren hun vordering op de erfgrensreconstructies die door het Kadaster zijn uitgevoerd en stellen dat gedaagden inbreuk maken op hun eigendomsrecht. Gedaagden hebben de vorderingen van eisers betwist en zelf een tegenvordering ingesteld, waarbij zij onder andere eisen dat eisers meewerken aan de plaatsing van een gezamenlijk hekwerk en dat zij een deel van hun tuin verwijderen dat op het perceel van gedaagden is gelegen.

De kantonrechter heeft in deze zaak eerst beoordeeld of zij bevoegd is om het geschil te behandelen. De rechter oordeelt dat er geen duidelijke aanwijzingen zijn dat de vorderingen van eisers geen hogere waarde vertegenwoordigen dan € 25.000,00, en dat de kantonrechter daarom niet bevoegd is. De zaak wordt daarom verwezen naar het team handel en haven van de rechtbank voor verdere behandeling. De beslissing over de proceskosten in het incident wordt aangehouden tot de hoofdzaak is beslist. De uitspraak is gedaan op 3 juni 2022 en de zaak is gepland voor verdere behandeling op 6 juli 2022.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 9727280 CV EXPL 22-6683
datum uitspraak: 3 juni 2022
vonnis van de kantonrechter
in de zaak van

1..[eiser 1],

woonplaats: [woonplaats eiser 1],
2. [eiser 2],
woonplaats: [woonplaats eiser 2],
eisers in conventie,
gedaagden in reconventie,
gedaagden in het incident,
gemachtigde: mr. J.H. Bargeman,
tegen

1..[gedaagde 1],

woonplaats: [woonplaats gedaagde 1],
2. [gedaagde 2],
woonplaats: [woonplaats gedaagde 2],
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
eisers in het incident,
gemachtigde: mr. I.C.J. Brinkhof en mr. S. de Clercq.
De partijen worden hierna ‘[eisers]’ en ‘[gedaagden]’ genoemd.

1..De procedure

Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 24 februari 2022, met producties;
  • de conclusie van antwoord met voorwaardelijke eis in reconventie (tegeneis), tevens incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid, met producties;
  • de conclusie van antwoord in het incident.

2..Het geschil

2.1.
[eisers] eisen samengevat:
  • [gedaagden] te veroordelen om hetgeen is overgebouwd te verwijderen, te weten het gedeelte van de haag en/of het hek en/of de struiken die op het perceel van [eisers] staan te verwijderen, alsmede de bomen die binnen één meter van de erfgrens zijn geplaatst te verwijderen binnen 14 dagen na het te wijzen vonnis, op straffe van een dwangsom van € 1.500,00 per dag of dagdeel dat [gedaagden] in gebreke blijft, met een maximum van € 50.000,00, waarna na verwijdering van voornoemde zaken een landmeter van het Kadaster, in opdracht en voor rekening van [gedaagden], zal vaststellen of aan het vonnis is voldaan;
  • [gedaagden] te veroordelen in de proceskosten en nakosten;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
2.2.
[eisers] baseren de eis op het volgende. Op 19 juli 2021 en 1 februari 2022 heeft het Kadaster erfgrensreconstructies uitgevoerd, teneinde de erfgrens tussen de percelen van [eisers] en [gedaagden] vast te stellen. Een deel van de haag en het hek van [gedaagden] zijn op het perceel van [eisers] geplaatst, net als de daartegenaan geplaatste struiken. [gedaagden] maken daarmee een inbreuk op het eigendomsrecht van [eisers] vorderen op grond van artikel 3:296 BW opheffing van de onrechtmatige toestand, althans op grond van artikel 5:2 BW revindicatie. Daarnaast is het aannemelijk dat de bomen op het perceel van [gedaagden], naast de erfgrens, binnen één meter van de erfgrens zijn geplaatst, hetgeen op grond van artikel 5:42 BW jo. artikel 8 van de Bomenverordening Lansingerland 2018 (hierna: ‘de Bomenverordening’) niet is toegestaan. Verhaegen vordert daarom tevens verwijdering van de bomen die binnen één meter van de erfgrens zijn geplaatst.
2.3.
[gedaagden] zijn het niet eens met de eis van [eisers] en eisen zelf - enkel indien en voor zover de vorderingen van [eisers] worden toegewezen - samengevat:
  • [eisers] te veroordelen om mee te werken en/of te betalen aan de plaatsing van een gezamenlijk hekwerk;
  • [eisers] te veroordelen om het deel van de tuin van [eisers] dat op het perceel van [gedaagden] is gesitueerd volgens de erfgrens reconstructies dan wel een door een onafhankelijke derde te bepalen erfgrens, te verwijderen binnen 14 dagen na het te wijzen vonnis, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag of dagdeel dat [eisers] in gebreke blijven, met een maximum van € 10.000,00;
  • [eisers] te veroordelen om aan [gedaagden] te voldoen een bedrage van € 1.111,70 met rente;
  • [eisers] te veroordelen in de proceskosten met rente en nakosten;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
2.4.
[gedaagden] baseren de tegeneisen op het volgende. Indien de vorderingen van [eisers] worden toegewezen, dienen [eisers] op grond van artikel 5:49 BW mee te werken en mee te betalen aan de plaatsing van een gezamenlijk hekwerk op de erfgrens. Daarnaast dienen [eisers] in dat geval het deel van hun tuin, dat volgens de erfgrensreconstructies op het perceel van [gedaagden] is gelegen, op grond van artikel 3:296 BW, althans op grond van artikel 5:2 BW te verwijderen.
2.5.
[gedaagden] hebben zich voor alle weren beroepen op de (absolute) onbevoegdheid van de kantonrechter. Op verzoek van [gedaagden] heeft hovenier [naam hovenier] een offerte uitgebracht voor de met de tenuitvoerlegging van het door [eisers] gevorderde gemoeide kosten. Het totaalbedrag van die werkzaamheden komt neer op € 26.186,04 inclusief btw. De vordering van [eisers] overstijgt daarmee de competentiegrens van € 25.000,00. [eisers] hebben geen omstandigheden aangedragen op grond waarvan geconcludeerd kan worden dat sprake is van duidelijke aanwijzingen dat de vordering geen hogere waarde vertegenwoordigt dan € 25.000,00.
2.6.
In reactie hierop hebben [eisers] gesteld dat in de door [gedaagden] overgelegde offerte diverse posten zijn opgenomen die niet uitgevoerd dienen te worden in het kader van de tenuitvoerlegging van het door [eisers] gevorderde. De kosten van vervanging van de beukenhaag, laurierhaag en leibomen zijn niet noodzakelijk, nu de hagen en leibomen uit de grond kunnen worden gehaald en kunnen worden herplaatst. Ook het schapenhek kan gewoon herplaatst worden met hergebruik van de materialen. Daarnaast zijn diverse posten opgenomen waarvan niet gebleken is hoe die zich verhouden tot het door [eisers] gevorderde. Rekening houdend met voornoemde punten zijn de totale kosten dan ook beduidend lager dan door [gedaagden] gesteld en overstijgen deze de competentiegrens niet.

3..De beoordeling

3.1.
Thans dient eerst beoordeeld te worden of de kantonrechter in absolute zin bevoegd is het onderhavige geschil te behandelen en te beslissen. Daartoe wordt het volgende overwogen.
3.2.
Ingevolge artikel 93 aanhef en onder b Rv worden zaken betreffende vorderingen van onbepaalde waarde behandeld en beslist door de kantonrechter, indien er duidelijke aanwijzingen bestaan dat de vordering geen hogere waarde vertegenwoordigt dan
€ 25.000,00. Voorts geldt op grond van het bepaalde in artikel 94 lid 1 Rv - voor zover hier van belang - dat, indien een zaak meer dan één vordering als bedoeld in artikel 93 onder b Rv betreft, voor de toepassing van dat artikel de totale waarde van de vorderingen beslissend is.
3.3.
Het door [eisers] in conventie gevorderde is van onbepaalde waarde. Naar het oordeel van de kantonrechter is ten aanzien van de vorderingen van [eisers] niet gebleken van duidelijke aanwijzingen dat het gevorderde geen hogere waarde vertegenwoordigt dan € 25.000,00. In dat verband is van belang dat door [gedaagden] een offerte van een hovenier in het geding is gebracht, waaruit volgt dat de kosten van de uit te voeren werkzaamheden naar aanleiding van het door [eisers] gevorderde circa
€ 26.186,04 inclusief btw zullen bedragen. Daartegen hebben [eisers] aangevoerd dat in de offerte diverse kosten zijn opgenomen die niet dienen te worden uitgevoerd in het kader van de tenuitvoerlegging van de vorderingen van [eisers]. In de huidige stand van de procedure en op basis van de thans beschikbare stukken kan de kantonrechter echter niet beoordelen welke werkzaamheden er exact nodig zullen zijn ter uitvoering van de vorderingen van [eisers] Zo beschikt de kantonrechter ook niet over voldoende (concrete) informatie over de hagen en (lei)bomen en de feitelijke situatie ter plekke om te kunnen beoordelen of de hagen en (lei)bomen opnieuw aangeschaft dienen te worden dan wel of de te verwijderen exemplaren mogelijk kunnen worden herplaatst.
3.4.
Daarnaast is ook de reconventionele vordering van onbepaalde waarde. Onduidelijk is welke werkzaamheden er moeten worden verricht om dat deel van de tuin van [eisers] - dat mogelijk op de grond van [gedaagden] is gesitueerd - te verwijderen en welke waarde dat vertegenwoordigt. Daaromtrent is door partijen niets gesteld. Dat laatste geldt ook voor de waarde van het gezamenlijke hekwerk, ten aanzien waarvan [gedaagden] hebben gevorderd dat [eisers] dienen mee te werken dan wel mee te betalen aan de plaatsing daarvan.
3.5.
Het voorgaande leidt dan ook tot het oordeel van de kantonrechter dat vooralsnog enerzijds niet uitgesloten is dat de totale waarde van de vorderingen in conventie en in reconventie tezamen de competentiegrens van € 25.000,00 zullen overstijgen, terwijl er anderzijds geen duidelijke aanwijzingen zijn dat de vorderingen geen hogere waarde vertegenwoordigen dan € 25.000,00.
3.6.
Dat betekent dat de kantonrechter niet bevoegd is het onderhavige geschil te behandelen en te beslissen, en dat zij de zaak in de stand waarin deze zich bevindt, op de voet van artikel 71 Rv ter verdere behandeling zal verwijzen naar het team handel en haven van deze rechtbank, één en ander als hierna vermeld.
3.7.
De beslissing omtrent de kosten van het incident zal worden aangehouden totdat in de hoofdzaak zal worden beslist.

4..De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
verwijst de zaak naar de civiele rol van het team handel en haven van
woensdag
6 juli 2022 om 10.00 uur;
4.2.
wijst partijen erop dat zij in het vervolg van de procedure niet in persoon kunnen procederen, maar dat zij hiervoor een advocaat nodig hebben;
4.3.
wijst
[eisers]erop dat na verwijzing een griffierecht is verschuldigd van
€ 314,00 en dat de verhoging van
€ 228,00binnen vier weken na de hiervoor genoemde roldatum moet zijn betaald, waarvoor [eisers] een nota met betaalinstructies van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR) zullen ontvangen;
4.4.
wijst
[gedaagden]erop dat na verwijzing een griffierecht van
€ 314,00is verschuldigd en dat dat bedrag binnen vier weken na de hiervoor genoemde roldatum moet zijn betaald, waarvoor [gedaagden] een nota met betaalinstructies van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR) zullen ontvangen;
4.5.
wijst partijen erop dat van een persoon die onvermogend is (een laag inkomen heeft), een lager griffierecht wordt geheven, als hij op het moment waarop het griffierecht wordt geheven heeft opgestuurd:
1) een afschrift van het besluit tot toevoeging als bedoeld in de Wet op de rechtsbijstand, of als dit niet mogelijk is in verband met omstandigheden die redelijkerwijs niet aan hem/haar zijn toe te rekenen, een afschrift van de aanvraag om een toevoeging, of;
2) een inkomensverklaring van de Raad voor de Rechtsbijstand ten behoeve van vermindering van griffierechten (zonder gebruikmaking van een toevoeging);
4.6.
draagt de griffier op de processtukken en een afschrift van dit vonnis tijdig voor genoemde rolzitting te doen toekomen aan de griffier van het team handel en haven van deze rechtbank.
4.7.
houdt de beslissing omtrent de proceskosten in het incident aan totdat in de hoofdzaak zal worden beslist.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. D.L. Spierings en in het openbaar uitgesproken.
44487