ECLI:NL:RBROT:2022:4520

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 februari 2022
Publicatiedatum
10 juni 2022
Zaaknummer
C/10/623646 / HA ZA 21-726
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen verstekvonnis en bewijsopdracht in civiele procedure tussen drankengroothandel en voormalig aandeelhouder

In deze civiele procedure heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 februari 2022 een vonnis gewezen in verzet tegen een eerder verstekvonnis van 29 januari 2020. De zaak betreft een geschil tussen de besloten vennootschap Buffing Drankengroothandel B.V., gevestigd te Diemen, en een voormalig aandeelhouder van een niet-gespecialiseerde groothandel in consumentenartikelen. Buffing had in de verstekprocedure gevorderd dat de rechtbank de gedaagde zou veroordelen tot betaling van onbetaalde facturen ter hoogte van € 48.317,34, vermeerderd met rente en kosten. Het verstekvonnis had deze vorderingen integraal toegewezen.

De gedaagde heeft in verzet gesteld dat hij niet op de hoogte was van het verstekvonnis en dat hij pas in juni 2021 van het beslag op zijn woning op de hoogte raakte. Buffing betwist dit en stelt dat de gedaagde in het begin van 2021 al bekend was met het verstekvonnis. De rechtbank heeft de partijen opgedragen bewijs te leveren over de vraag of de gedaagde tijdig verzet heeft ingesteld. De rechtbank heeft een getuigenverhoor bepaald op 9 maart 2022 om te onderzoeken of de gedaagde in januari of februari 2021 contact heeft gehad met een medewerkster van de hypotheekbank Quion, waarbij het verstekvonnis ter sprake zou zijn gekomen. De rechtbank heeft verder alle verdere beslissingen aangehouden en partijen in de gelegenheid gesteld om bewijsstukken in te dienen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/623646 / HA ZA 21-726
Vonnis in verzet van 16 februari 2022 (bij vervroeging)
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BUFFING DRANKENGROOTHANDEL B.V.,
gevestigd te Diemen,
oorspronkelijk eiseres,
gedaagde in het verzet,
advocaat mr. L.F. Jagtenberg te Hoofddorp,
tegen
[naam gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde],
oorspronkelijk gedaagde,
eiser in het verzet,
advocaat mr. I.J. van Meggelen te Spijkenisse.
Partijen zullen hierna Buffing en [naam gedaagde] genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verstekvonnis van 29 januari 2020 en het daarin genoemde processtuk;
- de dagvaarding in het verzet van 26 juli 2021, met producties;
- de brief van de rechtbank van 21 september 2021 waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
- de brief van Buffing van 10 november 2021 waarbij producties zijn overgelegd;
- het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 26 november 2021, waarbij een nieuwe datum voor de mondelinge behandeling is bepaald;
- de brief van Buffing van 3 januari 2022 waarbij een productie is overgelegd;
- het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 18 januari 2022;
- de brief van Buffing van 7 februari 2022 en de brief van [naam gedaagde] van 15 februari 2022 naar aanleiding van het proces-verbaal.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
Buffing drijft een drankengroothandel.
2.2.
[naam gedaagde] was tot 25 juli 2018 enig aandeelhouder en bestuurder van [naam bedrijf], een niet-gespecialiseerde groothandel in consumentenartikelen.
2.3.
Op 28 juni, 6 juli en 20 juli 2017 heeft [naam gedaagde] bij Buffing bestellingen gedaan voor de aankoop van diverse frisdranken en alcoholische dranken.
2.4.
Voor voormelde bestellingen heeft Buffing de facturen van 11 en 18 augustus 2017 verstuurd aan [naam bedrijf], ter attentie van [naam gedaagde]. De factuur van 11 augustus 2017 bedraagt € 28.854,14 en de factuur van 18 augustus 2017 bedraagt € 29.463,20. Van de factuur van 11 augustus 2017 is een bedrag van € 10.000,- contant betaald. Het resterende bedrag van beide facturen, te weten € 48.317,34, is onbetaald gebleven.
2.5.
Ter verzekering en verhaal van haar vermeende vordering op [naam gedaagde] heeft Buffing op 30 oktober 2019 conservatoir beslag gelegd op (de onverdeelde helft van) de woning van [naam gedaagde] aan de [adres].

3..Het geschil

3.1.
Buffing heeft in de verstekprocedure (met zaak- en rolnummer C/10/586356 / HA ZA 19-1088) gevorderd dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [naam gedaagde] zal veroordelen tot betaling van de resterende factuurbedragen van € 48.317,34, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf de vervaldata van de facturen, en tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.358,17. Daarnaast heeft Buffing gevorderd [naam gedaagde] te veroordelen in de kosten van die procedure, waaronder de kosten van het beslag, en de nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente daarover.
3.2.
Bij het verstekvonnis van 29 januari 2020 zijn de vorderingen van Buffing integraal toegewezen.
3.3.
[naam gedaagde] vordert in het verzet dat de rechtbank de vorderingen van Buffing alsnog afwijst en Buffing verplicht tot terugbetaling van hetgeen zij uit hoofde van de betalingsregeling van [naam gedaagde] heeft ontvangen, met veroordeling van Buffing bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad in de proceskosten.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
De rechtbank moet allereerst beoordelen of [naam gedaagde] tijdig verzet heeft ingesteld en stelt daarbij het volgende voorop. Gesteld noch gebleken is dat het verstekvonnis of een uit kracht daarvan opgemaakte of ter uitvoering daarvan strekkende akte in persoon aan [naam gedaagde] is betekend (in de zin van artikel 143 lid 2 Rv) of dat het verstekvonnis ten uitvoer is gelegd (in de zin van artikel 143 lid 3 en 144 Rv). De beoordeling van de ontvankelijkheid van [naam gedaagde] in zijn verzet spitst zich daarom toe op de vraag wanneer door [naam gedaagde] enige daad is gepleegd waaruit noodzakelijk voortvloeit dat het verstekvonnis of de aangevangen tenuitvoerlegging aan hem bekend is (in de zin van artikel 143 lid 2 Rv). Vanaf dat moment gaat de wettelijke verzettermijn van vier weken lopen. Van een daad van bekendheid is sprake indien [naam gedaagde] zelf een handeling heeft verricht waaruit ondubbelzinnig kan worden opgemaakt dat hij over voldoende gegevens beschikte over de (inhoud van) zijn veroordeling om zich tijdig en adequaat daartegen te kunnen verzetten. Dat wil zeggen dat hij ten minste bekend was met de hoofdinhoud van het vonnis: op vordering van wie, waartoe, wanneer en door welk gerecht hij is veroordeeld, zodat hij aan de hand van die gegevens de nodige maatregelen kon nemen om desgewenst tijdig in verzet te komen.
4.2.
Buffing heeft gesteld dat [naam gedaagde] in het begin van 2021 een daad van bekendheid met het verstekvonnis of de aangevangen tenuitvoerlegging heeft verricht. Nu de verzetdagvaarding dateert van 26 juli 2021 meent Buffing dat [naam gedaagde] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn verzet. Buffing heeft dit standpunt als volgt onderbouwd. In 2019 heeft zij conservatoir beslag laten leggen op (de onverdeelde helft van) de woning van [naam gedaagde]. Nadat dit beslag is overgegaan in een executoriaal beslag heeft Quion, de hypotheekbank van [naam gedaagde], Buffing bij exploot van 5 januari 2021 aangezegd dat zij de executie van Buffing overneemt. Naar aanleiding van deze aanzegging heeft de advocaat van Buffing drie keer telefonisch contact gehad met een medewerkster van Quion. Dat was op 29 januari 2021 en op 5 en 23 februari 2021. De medewerkster van Quion heeft in deze gesprekken aan de advocaat van Buffing meegedeeld dat zij in die periode telefonisch contact heeft gehad met [naam gedaagde] en hem tijdens dit contact het verstekvonnis heeft voorgehouden en hem heeft gewaarschuwd dat Quion zou gaan veilen als er geen betalingsregeling tussen [naam gedaagde] en Buffing tot stand kwam. In reactie hierop zou [naam gedaagde] tegen de medewerkster van Quion hebben gezegd dat hij een betalingsregeling wilde aanbieden. Quion heeft om redenen van privacy de inhoud van het gesprek of de gesprekken met [naam gedaagde] niet schriftelijk aan Buffing willen bevestigen. Buffing heeft bewijs aangeboden van haar stelling door middel van het horen van de medewerkster van Quion.
4.3.
[naam gedaagde] heeft weersproken dat hij in het begin van 2021 telefonisch contact heeft gehad met een medewerkster van Quion over het verstekvonnis of het executoriaal beslag. Volgens [naam gedaagde] weet hij pas sinds juni 2021 van het beslag dat op zijn woning rust. Voor die tijd was hij niet bekend met het verstekvonnis of het beslag. Hij was in die periode bezig om zijn hoofd financieel boven water te houden, en pas toen hij het beslagexploot las, besefte hij dat het niet goed ging. [naam gedaagde] weet niet meer wanneer dat precies was, maar meteen nadat hij door het beslagexploot op de hoogte is geraakt van het beslag heeft hij contact gelegd met zijn advocaat. Dat was eind juni 2021. Zijn advocaat heeft vervolgens het verstekvonnis opgevraagd bij de deurwaarder en binnen vier weken na ontvangst daarvan de verzetdagvaarding laten uitbrengen.
4.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat indien de lezing van [naam gedaagde] wordt gevolgd, hij tijdig in verzet is gekomen. Voor de beantwoording van de vraag of [naam gedaagde] ontvankelijk is in zijn verzet, is echter ook relevant of [naam gedaagde] reeds in het begin van 2021 bekend is geworden met (de hoofdinhoud van) het verstekvonnis of de aangevangen tenuitvoerlegging daarvan, zoals Buffing heeft gesteld. De rechtbank zal Buffing daarom opdragen tot het leveren van bewijs van haar stelling dat [naam gedaagde] omstreeks januari en/of februari 2021 telefonisch contact heeft gehad met een medewerkster van Quion, waarbij zij hebben gesproken over (de hoofdinhoud van) het verstekvonnis of de aangevangen tenuitvoerlegging van dit vonnis. Het staat Buffing vrij om dit bewijs te leveren door alle middelen. De rechtbank passeert het bezwaar van [naam gedaagde], die heeft aangevoerd dat het horen van getuigen te laat is aangeboden en kostenverhogend is. Het bewijsaanbod van Buffing is tijdig gedaan, nu niet valt in te zien bij welke gelegenheid Buffing dit eerder had moeten doen, en is ter zake dienend.
4.5.
Voor zover Buffing voormeld bewijs wenst te leveren door middel van het doen horen van (een) getuige(n), geldt het volgende. Voor het getuigenverhoor is gelegenheid op woensdag 9 maart 2022 van 9.30 uur tot (uiterlijk) 12.30 uur, tenzij een van partijen de rechtbank verzoekt om een nadere dag- en uurbepaling, op de wijze zoals hierna in het dictum is bepaald. Bij het oproepen van de getuige(n) door partijen moet er rekening mee worden gehouden dat het verhoor van een getuige gemiddeld 60 minuten duurt. De namen en woonplaatsen van de getuigen en de tijdstippen waartegen zij zijn opgeroepen, dienen ten minste een week voor het verhoor aan de wederpartij en aan de griffier van de rechtbank te worden opgegeven. Verder moeten partijen er op voorbereid zijn dat de rechtbank op een zitting, bepaald voor de getuigenverhoren, een mondeling tussenvonnis kan wijzen waarbij een verschijning van partijen op diezelfde zitting wordt bevolen om inlichtingen over de zaak te vragen, partijen gelegenheid te geven hun stellingen nader te onderbouwen en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden. Zij moeten daarom in persoon bij de getuigenverhoren verschijnen. Een rechtspersoon moet ter zitting vertegenwoordigd zijn door iemand die van de zaak op de hoogte is en bevoegd is tot vertegenwoordiging van de vennootschap.
4.6.
Voor zover Buffing voormeld bewijs op andere wijze wenst te leveren, stelt de rechtbank haar in de gelegenheid om zich hierover bij akte uit te laten. De zaak zal daartoe worden verwezen naar een nader te bepalen rolzitting, zoals hierna bepaald. Daarbij geldt dat als Buffing bewijs wil leveren door het overleggen van nadere bewijsstukken, zij die stukken alsdan direct in het geding moet brengen.
4.7.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan.

5..De beslissing

De rechtbank
5.1.
draagt Buffing op te bewijzen dat [naam gedaagde] omstreeks januari en/of februari 2021 telefonisch contact heeft gehad met een medewerkster van Quion waarbij zij hebben gesproken over (de hoofdinhoud van) het verstekvonnis van 29 januari 2020 of de aangevangen tenuitvoerlegging van dit verstekvonnis;
5.2.
bepaalt dat, indien Buffing het bewijs door middel van getuigen wil leveren, het getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. I. Tillema in het gerechtsgebouw te Rotterdam aan Wilhelminaplein 100/125 op
woensdag 9 maart 2022van 9.30 uur tot (uiterlijk) 12.30 uur,
5.3.
bepaalt dat in dat geval
alle partijenuiterlijk tien dagen voor het eerste getuigenverhoor
alle beschikbare bewijsstukkenaan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
5.4.
bepaalt dat de partij die op genoemd tijdstip niet kan verschijnen,
binnen twee wekenna de datum van dit vonnis schriftelijk en gemotiveerd aan de rechtbank ter attentie van de roladministratie van de afdeling handel en haven - om een nadere dag- en uurbepaling dient te vragen onder opgave van de verhinderdata van alle partijen in de drie maanden volgend op het uitstelverzoek,
5.5.
bepaalt dat Buffing, indien zij het bewijs niet door getuigen wil leveren maar door overlegging van
bewijsstukkenen/of door een ander bewijsmiddel, zij dit
binnen twee wekenna de datum van deze uitspraak schriftelijk aan de rechtbank ter attentie van de roladministratie van de afdeling handel en haven - en aan de wederpartij moet opgeven; in dat geval zal het getuigenverhoor geen doorgang vinden en zal de zaak naar een nader te bepalen rolzitting worden verwezen voor het nemen van een akte met dit doel door Buffing,
5.6.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. I. Tillema. Het is ondertekend door de rolrechter en op 16 februari 2022 in het openbaar uitgesproken.
[625/1582]