In deze civiele procedure heeft eiseres haar vorderingen ingetrokken. Gedaagde heeft verzocht om veroordeling in de daadwerkelijke proceskosten. De kantonrechter heeft geoordeeld dat eiseres, als partij die haar vorderingen heeft ingetrokken, in beginsel in de proceskosten van gedaagde moet worden veroordeeld. De rechter heeft daarbij artikel 237 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) toegepast, dat bepaalt dat de partij die in het ongelijk wordt gesteld, de kosten van de wederpartij moet vergoeden. Eiseres heeft aangeboden om de proceskosten te vergoeden op basis van het liquidatietarief, maar gedaagde vordert een hoger bedrag aan daadwerkelijke kosten. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen sprake is van misbruik van procesbevoegdheid door eiseres, aangezien er geen uitspraak met gezag van gewijsde was die haar vorderingen ongeldig maakte. De rechter heeft de proceskosten vastgesteld op € 1.119,- aan salaris voor de gemachtigde van gedaagde, gebaseerd op drie punten volgens het geldende liquidatietarief. De kantonrechter heeft de intrekking van de vorderingen door eiseres geaccepteerd en haar veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, terwijl het meer of anders gevorderde is afgewezen.