ECLI:NL:RBROT:2022:4771

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 juni 2022
Publicatiedatum
16 juni 2022
Zaaknummer
C/10/636022 / HA ZA 22-284
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verstrekking van stukken in een civiele procedure met betrekking tot kabels en leidingen

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, hebben eisers [persoon A] en [persoon B] een voorwaardelijke incidentele vordering ingediend tegen Stedin Netbeheer B.V. De eisers vorderen afgifte van bepaalde stukken die relevant zijn voor hun hoofdzaak, waarin zij Stedin aanspreken op de aanwezigheid van kabels en leidingen op hun perceel. De rechtbank heeft op 1 juni 2022 vonnis gewezen in het incident, waarbij de beslissing is aangehouden om Stedin de gelegenheid te geven de verzochte stukken bij haar antwoord in de hoofdzaak te overleggen. De rechtbank oordeelt dat de eisers rechtmatig belang hebben bij de afgifte van de stukken, die noodzakelijk zijn voor het vaststellen van de exacte plaats van de leidingen en kabels. Stedin heeft aangegeven dat zij nog bezig is met het onderzoeken van de beschikbaarheid van de documenten. De rechtbank verwacht van Stedin dat zij haar inspanningen om de documenten te vinden, inzichtelijk maakt, mocht zij deze niet kunnen overleggen. De zaak is vervolgens verwezen naar de rolzitting voor de conclusie van antwoord aan de zijde van Stedin op 29 juni 2022.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/636022 / HA ZA 22-284
Vonnis in incident van 1 juni 2022
in de zaak van

1..[persoon A] ,

2.
[persoon B],
beiden wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
eisers in de hoofdzaak,
eisers in het (voorwaardelijk) incident,
advocaat mr. A.M. Klunne te Breda,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
STEDIN NETBEHEER B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerster in het (voorwaardelijk) incident,
advocaat mr. J.A.M.A. Sluysmans te 's-Gravenhage.
Partijen zullen hierna [persoon A] c.s. en Stedin genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 22 maart 2022 tevens houdende een voorwaardelijke incidentele vordering tot afgifte van stukken, met producties 1 tot en met 25;
  • de conclusie in het voorwaardelijke incident tot het verstrekken van stukken (843a Rv).
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2..Het geschil in de hoofdzaak

2.1.
In de hoofdzaak vordert [persoon A] c.s.:
1) a) primair Stedin te veroordelen tot het verleggen van de aanwezige kabels en leidingen van Stedin in het perceel [perceelnummer 1] op een wijze dat deze alsnog zullen liggen overeenkomstig het tracé van de verkooptekening en op voldoende veilige diepte en het verwijderen van de aanwezige kabels en leidingen van [persoon A] c.s. in perceel 5136, en;
b) subsidiair te verklaren voor recht dat Stedin aansprakelijk is voor de geleden en nog te lijden schade en Stedin te veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 26 juli 2016 tot de dag van algehele voldoening, en;
2) Stedin te veroordelen in de gemaakte advocaatkosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid en ter verkrijging van voldoening buiten rechte van € 4.256,21, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de dag van dagvaarding tot de dag van algehele voldoening;
3) Stedin te veroordelen in de kosten van het grondradaronderzoek van € 2.000,00 te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de dag van dagvaarding tot de dag van algehele voldoening;
4) Stedin te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover met ingang van twee weken na de datum van het te wijzen vonnis tot de dag van algehele voldoening;
5) Stedin te veroordelen in de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover met ingang van twee weken na de datum van het te wijzen vonnis tot aan de dag van algehele voldoening.
2.2.
[persoon A] c.s. legt hieraan, verkort weergegeven, het volgende ten grondslag. Door de vorige eigenaar van het thans aan [persoon A] c.s. toebehorende perceel met kadastraal nummer [perceelnummer 1] te Delfgauw is een opstalrecht gevestigd op grond waarvan Stedin gerechtigd is kabels en leidingen in dat perceel te hebben. Dat opstalrecht geeft aan Stedin volgens [persoon A] c.s. niet het recht kabels en leidingen te hebben op de locaties waar deze feitelijk in perceel [perceelnummer 1] liggen. Tot het hebben van kabels en leidingen in het ook aan [persoon A] c.s. in eigendom toebehorende, naastgelegen perceel met kadastraal nummer [perceelnummer 2] heeft Stedin in het geheel geen recht. De kabels die Stedin in dat perceel heeft liggen dienen dan ook te worden verwijderd. Bovendien liggen de leidingen en kabels van Stedin niet op de locaties die door de gemeente zijn voorzien in de vergunning die indertijd is verleend. Dat levert onrechtmatig handelen van Stedin jegens [persoon A] c.s. op.
2.3.
Stedin heeft in de hoofdzaak nog niet voor antwoord geconcludeerd.

3..De vordering en het verweer in het voorwaardelijke incident

3.1.
[persoon A] c.s. vordert Stedin te veroordelen tot afgifte van de volgende stukken, indien en voor zover Stedin niet vrijwillig mocht overgaan tot het verstrekken van deze stukken:
a) de kaveltekening die Stedin van aannemer [naam aannemer] heeft ontvangen in het kader van de bouw van de woning in 2016 en de correspondentie die daarover tussen Stedin en [naam aannemer] is gevoerd;
b) de onderhandse akte voor het vestigen van het recht van opstal tussen Stedin en de verkopers,
binnen twee weken na de datum van het vonnis in het incident, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- voor iedere kalenderdag dat Stedin te laat is met een maximum van € 200.000,-.
3.2.
Stedin voert aan dat zij doende is te onderzoeken of de verzochte documenten in het archief van Stedin aanwezig zijn. Voor zover dat het geval is, zal zij deze documenten in het geding brengen bij haar conclusie van antwoord in de hoofdzaak. Voor zover die stukken niet kunnen worden gevonden, kan Stedin, naar zij stelt, die stukken dus ook niet in afschrift verstrekken. Volgens Stedin is in beide gevallen niet voldaan aan de voorwaarde waaronder het incident is ingesteld. Immers, als de stukken voorhanden zijn zal Stedin ze vrijwillig verstrekken en als de stukken niet meer voorhanden zijn kán Stedin ze niet verstrekken. Volgens haar moet de voorwaardelijke incidentele vordering dan ook worden afgewezen.

4..De beoordeling in het voorwaardelijke incident

4.1.
Artikel 843a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) geeft een partij, die daar een rechtmatig belang bij heeft, de mogelijkheid stukken in afschrift te vorderen aangaande een rechtsbetrekking waarbij hij partij is, van degene die deze bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft.
4.2.
Met de vordering tot afgifte onder a) wenst [persoon A] c.s. een afschrift te ontvangen van een door de aannemer die het woonhuis van [persoon A] c.s. heeft gebouwd ( [naam aannemer] ) aan Stedin verstrekte kaveltekening, evenals de daarover tussen Stedin en [naam aannemer] gevoerde correspondentie. Stedin betwist niet dat [naam aannemer] haar een kaveltekening heeft verstrekt. Deze tekening, zo begrijpt de rechtbank uit de door [persoon A] c.s. in het geding gebrachte correspondentie, is door [naam aannemer] aan Stedin verstrekt in het kader van een goedkeuringsverzoek voor de bouwplannen (zie onder meer het e-mailbericht van [persoon A] c.s. aan Stedin van 1 april 2020 (productie 5 bij dagvaarding)). Niet betwist door Stedin is voorts dat daarover correspondentie heeft plaatsgevonden tussen haar en [naam aannemer] . Sprake is dan ook van voldoende bepaalde bescheiden.
4.3.
Met de vordering tot afgifte onder b) wil [persoon A] c.s. een afschrift krijgen van de in de vestigingsakte van het recht van opstal van 20 juli 2016 genoemde, aan die vestiging voorafgaande overeenkomst van 15 juli 2016. Stedin heeft het bestaan van dit document niet betwist.
4.4.
De onder 4.2 en 4.3 bedoelde bescheiden zijn volgens [persoon A] c.s. van belang voor het vaststellen van de exacte plaats waar de leidingen en kabels van Stedin in de percelen van [persoon A] c.s. liggen c.q. mogen liggen. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank het rechtmatig belang van [persoon A] c.s. bij afgifte gegeven. Het gaat hier bovendien om een rechtsbetrekking waarbij [persoon A] c.s. partij is, zodat aan de eisen genoemd in artikel 843a Rv is voldaan. Op de uitzonderingsgronden van artikel 843a lid 4 Rv heeft Stedin zich niet beroepen.
4.5.
Stedin voert aan dat zij nog bezig is met het onderzoeken of de bedoelde bescheiden zich in het archief van Stedin bevinden. Nu het hier om relatief recente documenten gaat, moet vooralsnog worden aangenomen dat dat het geval is. Mede gezien de voorwaardelijke aard van de incidentele vordering, zal de rechtbank de beslissing in dit incident aanhouden. Daarmee krijgt Stedin de gelegenheid om haar onderzoek naar de bescheiden af te ronden en de hier bedoelde bescheiden bij antwoord in de hoofdzaak in het geding te brengen. Daarbij merkt de rechtbank op dat [persoon A] c.s. al sinds april 2020 om de kaveltekening vraagt. Niet duidelijk is welke inspanningen Stedin zich tot dusverre heeft getroost om dat document boven tafel te krijgen. Van Stedin mag worden verwacht dat zij het nodige doet om de kaveltekening, evenals de andere hier bedoelde bescheiden op te sporen. Indien Stedin de bedoelde documenten bij antwoord niet overlegt, wordt van Stedin verwacht dat zij inzicht geeft in de pogingen die zij heeft gedaan om de documenten boven water te krijgen. Zo nodig zal alsdan alsnog een beslissing worden gegeven in het incident.

5..De beslissing

De rechtbank
in het voorwaardelijke incident:
houdt iedere beslissing aan;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rolzitting van 29 juni 2022 voor conclusie van antwoord aan de zijde van Stedin.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.E. Molenaar. Het is door de rolrechter ondertekend en in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2022.
1861/3152