ECLI:NL:RBROT:2022:4814

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 juni 2022
Publicatiedatum
16 juni 2022
Zaaknummer
ROT 22/2485
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening bij intrekking bijstandsuitkering wegens vermogen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 20 juni 2022 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster, die in bezwaar was gegaan tegen de intrekking van haar bijstandsuitkering door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. De intrekking vond plaats op grond van de Participatiewet, omdat verweerder van mening was dat verzoekster over te veel vermogen beschikte. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen dit besluit en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, omdat zij meende dat er sprake was van een spoedeisend belang.

Tijdens de zitting op 9 juni 2022 is het verzoek behandeld. De voorzieningenrechter oordeelde dat het spoedeisend belang niet voldoende aannemelijk was. Uit de overgelegde bankafschriften bleek dat verzoekster over een vermogen beschikte dat zij voor haar levensonderhoud kon gebruiken, en bovendien was er een betalingsregeling getroffen. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoekster in staat was om haar vermogen te gebruiken om af te lossen op de terugvordering, wat haar situatie zou kunnen verbeteren.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen evident onrechtmatig besluit was vastgesteld. Verzoekster had niet aangetoond dat zij niet op de hoogte was van de noodzaak om bewijsstukken over haar vermogen in te dienen. De voorzieningenrechter benadrukte dat het indienen van dergelijke stukken standaard onderdeel is van de aanvraagprocedure voor bijstandsuitkeringen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/2485
uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 juni 2022 op het verzoek om een voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam verzoekster] , uit [plaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. J. van der Ende),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Hielkema).

Procesverloop

Bij besluit van 12 mei 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder verzoeksters bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) met ingang van 18 januari 2021 ingetrokken.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt. Ook heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 9 juni 2022 op zitting behandeld. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank tegen een besluit bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover de daartoe uit te voeren toetsing meebrengt dat de rechtmatigheid van het bestreden besluit wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat oordeel niet bindend voor de beslissing op bezwaar of in een eventuele beroepsprocedure.
Inleiding
2. Bij besluit van 18 januari 2022 heeft verweerder aan verzoekster een bijstandsuitkering voor een alleenstaande op grond van de Pw toegekend. Bij het bestreden besluit heeft verweerder deze bijstandsuitkering ingetrokken, omdat het vermogen van verzoekster volgens verweerder hoger is dan de van toepassing zijnde vermogensgrens. Hiermee is verzoekster het niet eens.
Spoedeisend belang
3.1.
Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Deze procedure kan alleen worden gevoerd als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaar- of beroepschrift.
3.2.
De voorzieningenrechter vindt dat het spoedeisend belang onvoldoende aannemelijk is. Uit de overgelegde bankafschriften en de rapportage bestuursrechtelijk onderzoek van
10 mei 2022 blijkt dat verzoekster over vermogen beschikt, dat zij voor haar levensonderhoud zou kunnen gebruiken. Op 31 maart 2022 beschikte verzoekster in ieder geval nog over een vermogen van ruim € 15.000,-. Verder heeft verweerder ter zitting te kennen gegeven dat er inmiddels een betalingsregeling is getroffen en dat er maandelijks
€ 700,- wordt afgelost. Gelet op deze omstandigheden kunnen er vraagtekens worden gezet bij het gestelde spoedeisende karakter van de gevraagde voorziening.
Voor zover de mogelijkheid aan de orde is gesteld dat verzoekster het bedrag dat zij aan vermogen heeft kan gebruiken om af te lossen op de terugvordering die is ontstaan, zodat haar vermogen weer onder de vermogensgrens uitkomt, overweegt de voorzieningenrechter dat dit aspect van belang is in het kader van een nieuwe aanvraag voor een bijstandsuitkering op grond van de Pw. Verweerder heeft verzoekster geadviseerd een nieuwe aanvraag voor een bijstandsuitkering in te dienen. Het ligt op de weg van verzoekster om een nieuwe aanvraag in te dienen.
Is er sprake van een evidente onrechtmatigheid?
4. Nu geen sprake is van spoedeisend belang, kan het verzoek alleen worden toegewezen als het bestreden besluit volgens de voorzieningenrechter evident onrechtmatig is. Hiervan is in dit geval niet gebleken. Voor zover verzoekster heeft gesteld dat zij er niet van op de hoogte was dat zij alle bewijsstukken met betrekking tot haar vermogen moest indienen omdat uitsluitend om bewijsstukken met betrekking tot de beëindiging van haar Ziektewetuitkering was verzocht, volgt de voorzieningenrechter dit niet. Het is niet aannemelijk dat in het kader van de aanvraag voor een bijstandsuitkering niet om stukken over de vermogenspositie van verzoekster zou zijn verzocht. Het gaat hier immers om een aspect dat standaard aan bod komt bij een aanvraagprocedure. Verweerder heeft ter zitting gewezen op gedingstuk B 264 waaruit blijkt dat verzoekster bij haar aanvraag maar één bankrekeningnummer heeft opgegeven, terwijl zij meerdere bankrekeningen had.
Conclusie
5. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Vrolijk, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van
P. Deinum, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.