ECLI:NL:RBROT:2022:4866

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 juni 2022
Publicatiedatum
17 juni 2022
Zaaknummer
9696527 CV EXPL 22-723
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident in vrijwaring afgewezen; onvoldoende gesteld dat de waarborg de nadelige gevolgen van een veroordeling in de hoofdzaak moet dragen

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam op 16 juni 2022, is een incident in vrijwaring afgewezen. De eiser, aangeduid als [eiser 1], heeft een huurovereenkomst met de gedaagde, [gedaagde 1], die een eenmanszaak exploiteert. [eiser 1] stelt dat [gedaagde 1] tekort is geschoten in zijn betalingsverplichtingen en vordert betaling van achterstallige huur. [gedaagde 1] heeft in het incident verzocht om [naam bedrijf 1] in vrijwaring op te roepen, omdat hij stelt dat hij geen overeenkomst heeft gesloten met [eiser 1]. De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde 1] onvoldoende heeft gesteld om de oproeping in vrijwaring te rechtvaardigen. Er is geen rechtsverhouding aangetoond tussen [gedaagde 1] en [naam bedrijf 1] die zou vereisen dat laatstgenoemde de gevolgen van een veroordeling in de hoofdzaak zou moeten dragen. De gestelde proceseconomie wordt niet als zelfstandige grond voor toewijzing van de vordering erkend. De kantonrechter wijst de vordering van [gedaagde 1] af en veroordeelt hem in de proceskosten. De hoofdzaak zal op 14 juli 2022 opnieuw worden behandeld, waarbij [gedaagde 1] de gelegenheid krijgt om te antwoorden op de vorderingen van [eiser 1].

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Dordrecht
zaaknummer: 9696527 CV EXPL 22-723
datum uitspraak: 16 juni 2022
Vonnis in incident van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser 1],
woonplaats: [woonplaats eiser],
eiser in de hoofdzaak,
gedaagde in het incident,
gemachtigde: mr. P.P. Bergers,
tegen
[gedaagde 1],
woonplaats: [woonplaats gedaagde],
gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
gemachtigde: mr. G. Sarier.
De partijen worden hierna ‘[eiser 1]’ en ‘[gedaagde 1]’ genoemd.

1..De procedure

Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 11 februari 2022, met bijlagen;
  • de incidentele conclusie tot vrijwaring;
  • de conclusie van antwoord in het incident, met bijlage.

2..Het geschil

2.1.
[eiser 1] stelt dat hij sinds 1 maart 2020 bedrijfsruimte aan de [adres] aan [gedaagde 1] verhuurt tegen een maandelijkse huur ad € 1.000,-. [gedaagde 1] was toen als eenmanszaak ingeschreven onder de naam [naam eenmanszaak] (hierna: de eenmanszaak). [eiser 1] stelt dat [gedaagde 1] vanaf enig moment tekort is geschoten in de nakoming van zijn betalingsverplichtingen uit deze huurovereenkomst.
2.2.
[eiser 1] eist tegen deze achtergrond, samengevat:
  • primair: [gedaagde 1] te veroordelen aan [eiser 1] te betalen de maandelijkse huur ad € 1.000,- over de periode september 2021 tot en met maart 2022, vermeerderd met een maandelijks bedrag van € 250,- voor iedere dag dat [gedaagde 1] in gebreke is gebleven met het tijdig en volledig betalen van de huur;
  • subsidiair: [gedaagde 1] te veroordelen aan [eiser 1] te betalen de maandelijkse huur ad € 1.000,- over de periode september 2021 tot en met december 2021, vermeerderd met de wettelijke handelsrente;
  • primair en subsidiair: veroordeling van [gedaagde 1] tot betaling aan [eiser 1] van de nog op te maken kosten van ontruiming en herstel en van € 525,- aan buitengerechtelijke incassokosten;
  • [gedaagde 1] te veroordelen in de proceskosten met nakosten;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
2.3.
[gedaagde 1] heeft bij incidentele conclusie verzocht hem, mede uit proceseconomische redenen, toe te staan om [naam bedrijf 1] (hierna [naam bedrijf 1]) in vrijwaring op te roepen en heeft daaraan het volgende ten grondslag gelegd. De handtekening op de huurovereenkomst is niet van [gedaagde 1] zodat er geen overeenkomst geldt tussen hem en [eiser 1]. [gedaagde 1] heeft daarnaast geen gebruik gemaakt van het pand voor zijn eenmanszaak. [naam bedrijf 2] (hierna: [naam bedrijf 2]) heeft eerst van het pand gebruik gemaakt, tot eind 2020, en daarna is [naam bedrijf 1] het pand gaan huren en betalen. [gedaagde 1] is niet aansprakelijk voor vorderingen voortvloeiend uit die huurovereenkomst.
2.4.
[eiser 1] betwist de incidentele vordering en voert daartoe onder meer het volgende aan. Een rechtsverhouding, noodzakelijk om iemand in vrijwaring te kunnen oproepen, ontbreekt tussen [gedaagde 1] en [naam bedrijf 1] en onduidelijk is waarom [naam bedrijf 1] nadelige gevolgen uit de veroordeling van [gedaagde 1] in de hoofdzaak zou moeten dragen.

3..De beoordeling

in het incident

3.1.
De incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring is tijdig en voor alle weren genomen. Op de voet van artikel 210 Rv kan de gedaagde iemand in vrijwaring oproepen indien hij meent hiertoe gronden te hebben. Voldoende is dat wordt gesteld (en onderbouwd) dat de waarborg krachtens zijn rechtsverhouding tot de gewaarborgde verplicht is de nadelige gevolgen van een veroordeling in de hoofdzaak (mede) te dragen. Of die rechtsverhouding tussen de gewaarborgde en de waarborg daadwerkelijk bestaat, is een onderwerp dat eventueel in de afzonderlijke procedure in vrijwaring tussen de gewaarborgde en de waarborg aan de orde kan worden gesteld.
3.2.
[eiser 2] heeft echter onvoldoende gesteld dat sprake is van een rechtsverhouding tussen hem en [naam bedrijf 1] op grond waarvan deze laatste gehouden is de nadelige gevolgen van een eventuele veroordeling van [eiser 2] te dragen. Niet is immers gesteld waarom in het geval dat wordt geoordeeld dat de huurovereenkomst met [eiser 2] is gesloten, [naam bedrijf 1] gehouden is om hetgeen [eiser 2] uit hoofde van die huurovereenkomst aan [gedaagde 2] dient te voldoen, op haar beurt weer aan [eiser 2] te voldoen. De incidentele vordering zal dan ook worden afgewezen, waarbij nog in aanmerking wordt genomen dat de gestelde proceseconomie geen zelfstandige toewijzingsgrond is. Door zijn ontkenning een huurovereenkomst te hebben gesloten met [gedaagde 2] lijkt [eiser 2] zich erop te beroepen dat de verkeerde partij is gedagvaard, maar dat is een verweer dat in de hoofdzaak gevoerd dient te worden.
3.3.
Als de in het ongelijk gestelde partij wordt [eiser 2] veroordeeld in de proceskosten, die tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde 2] worden vastgesteld op 1 punt à € 311,-, voor de conclusie van antwoord in het incident.
in de hoofdzaak
3.4.
[gedaagde 1] heeft nog niet geantwoord in de hoofdzaak, daarom zal aan hem die gelegenheid worden geboden. De zaak zal daartoe naar de rolzitting van 14 juli 2022 worden verwezen. Nu aan [gedaagde 1] al een uitstel is verleend voor het indienen van de conclusie van antwoord in de hoofdzaak zal in beginsel geen verder uitstel verleend worden.
3.5.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4..De beslissing

De kantonrechter:
in het incident
4.1.
wijst af de vordering van [eiser 2];
4.2.
veroordeelt [eiser 2] in de proceskosten, aan de kant van [gedaagde 2] tot vandaag vastgesteld op € 311,-;
in de hoofdzaak
4.3.
verwijst de zaak naar de rolzitting van
donderdag 14 juli 2022 te 10.00 uurte houden in het gerechtsgebouw aan de Steegoversloot 36 te Dordrecht voor het door [gedaagde 1] nemen van een conclusie van antwoord;
4.4.
bepaalt dat aan [gedaagde 1] in beginsel geen nader uitstel zal worden verleend;
4.5.
wijst [gedaagde 1] erop dat de conclusie uiterlijk de dag vóór de rolzitting om 12 uur (in tweevoud) op de griffie ontvangen moet zijn; ook kan het processtuk op de rolzitting zelf worden ingediend, maar dan moet rekening gehouden worden met een wachttijd.
Dit vonnis is gewezen door mr. dr. P.G.J. van den Berg en in het openbaar uitgesproken.
745