ECLI:NL:RBROT:2022:504

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 januari 2022
Publicatiedatum
27 januari 2022
Zaaknummer
ROT 21/6273
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening Wmo 2015 voor woonvoorziening

Op 19 januari 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Verzoeker, die lijdt aan een aandoening van het maagdarmstelsel, had een aanvraag ingediend voor een woonvoorziening, specifiek voor een tweede toilet in zijn woning. De aanvraag werd door verweerder afgewezen, met als argument dat de gevraagde voorziening bouwtechnisch niet kon worden gerealiseerd. Verzoeker maakte bezwaar tegen dit besluit en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 6 januari 2022 werd het verzoek behandeld. Verzoeker stelde dat hij een spoedeisend belang had, omdat zijn medische beperkingen niet adequaat werden gecompenseerd door verweerder. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat, hoewel de woonsituatie van verzoeker niet ideaal was, er geen sprake was van een situatie waarin de beslissing op bezwaar niet kon worden afgewacht. De voorzieningenrechter concludeerde dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet kon worden toegewezen, omdat het besluit van verweerder niet evident onrechtmatig was. Verweerder had geprobeerd verzoeker te compenseren door een verhuiskostenvoucher aan te bieden, wat de voorzieningenrechter als onvoldoende beschouwde.

De voorzieningenrechter adviseerde verzoeker om opnieuw een urgentieverklaring voor een woning aan te vragen, maar wees het verzoek om voorlopige voorziening af. De uitspraak benadrukte dat verweerder zich moet inspannen om verzoeker te compenseren voor de beperkingen die hij ondervindt in zijn huidige woning, ondanks dat de gevraagde woonvoorziening niet gerealiseerd kon worden. De uitspraak werd gedaan door mr. I. Bouter, in aanwezigheid van griffier mr. E. Huis-Grondman, en is openbaar uitgesproken op 19 januari 2022.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/6273

uitspraak van de voorzieningenrechter van 19 januari 2022 in de zaak tussen

[naam verzoeker] , te [plaats] , verzoeker

gemachtigde: mr. N. Talhaoui,
en

[naam verweerder] , verweerder

gemachtigde: [naam gemachtigde] .

Procesverloop

Met het besluit van 14 december 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker om een woonvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) afgewezen.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 6 januari 2022 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Verzoeker heeft een aandoening van het maagdarmstelsel als gevolg waarvan hij snel en frequent van het toilet gebruik moet maken. Verzoeker woont met zijn ouders, zijn jongere zus en twee jongere broers in een appartement. Dat is een huurwoning (hierna: woning) Hij deelt een slaapkamer met één van zijn broers. De woning heeft één toilet, in de badkamer. Verzoeker heeft bij verweerder een aanvraag ingediend om een woonvoorziening op grond van de Wmo 2015 voor een tweede toilet. Verweerder heeft naar aanleiding van de aanvraag een onderzoek verricht, waarbij medisch advies is ingewonnen. Op basis van het onderzoek heeft verweerder geconcludeerd dat voor verzoeker een eigen slaapruimte en een eigen toilet geïndiceerd zijn.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de door verzoeker gevraagde woonvoorziening bouwtechnisch niet kan worden gerealiseerd in de woning. Verweerder heeft daarbij overwogen dat verzoeker in aanmerking kan komen voor een verhuiskostenvoucher, als hij met het hele gezin verhuist. Als verzoeker zelfstandig gaat wonen, komt hij niet in aanmerking voor een verhuiskostenvoucher omdat in dat geval sprake is van een algemeen gebruikelijke verhuizing.
3. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat verweerder hem niet compenseert in de beperkingen die hij ondervindt in de woning. Verzoeker stelt dat met de door verweerder toegekende verhuiskostenvoucher zijn beperkingen niet worden gecompenseerd en dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft verricht naar mogelijke alternatieven.
Verzoeker stelt dat hij een spoedeisend belang heeft bij zijn verzoek omdat hij wordt geconfronteerd met een situatie waarin zijn medische beperkingen niet worden gecompenseerd door verweerder. Ter zitting heeft de gemachtigde van verzoeker toegelicht dat dat het spoedeisend belang mede is gelegen de verslechtering van verzoekers gezondheidssituatie als gevolg van oplopende stress.
4. Indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank tegen een besluit bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover de daartoe uit te voeren toetsing meebrengt dat de rechtmatigheid van het bestreden besluit wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat oordeel niet bindend voor de beslissing op bezwaar of in een eventuele beroepsprocedure.
5. Van onverwijlde spoed is sprake, wanneer een besluit onomkeerbare gevolgen heeft en een besluit op bezwaar of uitspraak op het beroep niet kan worden afgewacht. Hoewel de woonsituatie van verzoeker verre van ideaal is, is naar het oordeel van de voorzieningen-rechter is geen sprake van een situatie waarin de beslissing op bezwaar niet kan worden afgewacht. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een (acute) verslechtering in zijn situatie, als gevolg waarvan hij de beslissing op zijn bezwaarschrift niet kan afwachten.
6. De door verzoeker gevraagde voorziening kan dan alleen nog worden getroffen als het besluit van verweerder evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is en of het besluit in de bezwaarprocedure in stand zal blijven. Daarvan is de voorzieningenrechter in dit geval niet gebleken. Weliswaar rust op verweerder op grond van de Wmo 2015 de verplichting om de beperkingen die verzoeker bij het gebruik van zijn woning ondervindt te compenseren, maar niet in geschil is dat de door verzoeker gevraagde woonvoorziening niet kan worden gerealiseerd in de woning en dat verweerder heeft geprobeerd verzoeker in zijn beperkingen te compenseren door hem (onder voorwaarden) een verhuiskostenvoucher toe te kennen. Ook heeft verweerder overlegd met de woningcorporatie, de SUWR (die gaat over urgentieverklaringen) en de gemeente over een ander woning. Omdat, zoals tijdens de zitting is gebleken, het verzoeker gaat om het krijgen van eigen woonruimte en verweerder geen woningcorporatie is en zelf geen woningen verhuurt en hij ook niet gaat over urgentieverklaringen, ziet de voorzieningenrechter niet in welke voorziening zij in afwachting van de beslissing op bezwaar kan treffen.
7. Zoals ter zitting al is besproken, wordt verzoeker geadviseerd opnieuw een urgentieverklaring voor een woning aan te vragen, omdat hij nu beschikt over een medisch advies waaruit blijkt dat de woning voor hem niet geschikt is als gevolg van zijn medische beperkingen. Daarbij merkt de voorzieningenrechter op dat een individuele urgentie-aanvraag voor verzoeker waarschijnlijk weinig kans van slagen heeft, zodat een urgentie-aanvraag voor het hele gezin in de rede ligt. Verzoeker moet dus keuzes maken.
8. De voorzieningenrechter wijst verweerder erop dat hij zich moet inspannen verzoeker alsnog te compenseren in de beperkingen die hij bij het gebruik van zijn huidige woning ondervindt. De omstandigheid dat de gevraagde woonvoorziening bouwtechnisch niet kan worden gerealiseerd ontslaat verweerder niet van de op hem rustende compensatie-verplichting op grond van de Wmo 2015. Het enkel toekennen van een verhuiskosten-voucher en de verwijzing naar het wijkteam (VraagRaak) voor ondersteuning bij het aanvragen van een urgentieverklaring, is in dit kader onvoldoende. Van verweerder kan bijvoorbeeld worden gevergd dat hij (nogmaals, in samenspraak met verzoeker) gaat overleggen met SUWR en/of de woningbouwcorporatie over de mogelijkheden voor (urgentieverklaring voor) een andere woning voor verzoeker (en het gezin).
9. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Bouter, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van
mr. E. Huis-Grondman, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2022.
De voorzieningenrechter en de griffier zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.