ECLI:NL:RBROT:2022:5076

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 mei 2022
Publicatiedatum
24 juni 2022
Zaaknummer
FT EA 22/246 en FT EA 22/247
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord in het kader van een schuldregeling onder de Faillissementswet

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 30 mei 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot het toewijzen van een dwangakkoord. Verzoekster, die 80-100% arbeidsongeschikt is verklaard, heeft een verzoek ingediend op basis van artikel 287a van de Faillissementswet om haar schuldeiser te bevelen in te stemmen met een aangeboden schuldregeling. Deze regeling houdt in dat verzoekster een betaling van 4,23% aan de preferente schuldeisers en 2,12% aan de concurrente schuldeisers aanbiedt, tegen finale kwijting. De schuldeiser heeft geweigerd in te stemmen met deze regeling, met als argument dat zij niet kan meewerken aan een regeling tegen finale kwijting voor vorderingen die na 1 januari 2013 zijn ontstaan, omdat deze niet te goeder trouw zijn ontstaan en er een bestuurlijke boete is opgelegd.

De rechtbank heeft de belangen van de schuldeiser afgewogen tegen die van verzoekster en de overige schuldeisers. De rechtbank oordeelt dat de schuldeiser in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, gezien het feit dat de vordering van de schuldeiser slechts 9,17% van de totale schuldenlast bedraagt en dat een ruime meerderheid van de schuldeisers met de regeling heeft ingestemd. Bovendien is het voorstel goed gedocumenteerd en getoetst door een onafhankelijke partij, Stroomopwaarts.

De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om het verzoek van verzoekster toe te wijzen en de schuldeiser te bevelen in te stemmen met de schuldregeling. De schuldeiser is veroordeeld in de kosten van de procedure, die op nihil zijn begroot, aangezien er geen griffierecht verschuldigd is en verzoekster niet door een advocaat is bijgestaan. Dit vonnis treedt in de plaats van de vrijwillige instemming van de schuldeisers, waardoor verzoekster kan doorgaan met het betalen van haar schulden. Het subsidiaire verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling is afgewezen, omdat verzoekster eerder in de wettelijke schuldsaneringsregeling heeft gezeten en niet kan worden toegelaten tot 6 september 2023.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 30 mei 2022
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [adres]
[woonplaats],
verzoekster.

1..De procedure

Verzoekster heeft op 18 maart 2022, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om één schuldeiser, te weten:
- [schuldeiser] (hierna: [schuldeiser]);
die weigert mee te werken aan een door verzoekster aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
De [schuldeiser] heeft voorafgaand aan de zitting, op 9 mei 2022, een verweerschrift toegezonden. De [schuldeiser] heeft in het verweerschrift vermeld dat zij niet ter zitting zal verschijnen.
Ter zitting van 23 mei 2022 zijn telefonisch gehoord:
  • verzoekster;
  • de heer R.J. van de Poort, werkzaam bij Stroomopwaarts (hierna: schuldhulpverlening).
De uitspraak is bepaald op heden.

2..Het verzoek

Verzoekster heeft volgens het ingediende verzoekschrift zesentwintig schuldeisers, bestaande uit vijf preferente schuldeisers met vijf vorderingen en eenentwintig concurrrente schuldeisers met vijfentwintig vorderingen. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 62.656,62 van verzoekster te vorderen. Verzoekster heeft bij brief van
8 december 2021 een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, inhoudende een betaling van 4,23% aan de preferente schuldeisers en 2,12% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoekster is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van haar WIA-uitkering. Verzoekster is voor 80-100% arbeidsongeschikt verklaard. Volgens de aangeboden schuldregeling wordt het aangeboden percentage – door middel van een door schuldhulpverlening ter beschikking gesteld saneringskrediet – in één keer aan de schuldeisers uitgekeerd.
Verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat zij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan haar schuldeisers aan te bieden. Verzoekster heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en haar vaste lasten worden inmiddels door haar budgetbeheerder voldaan.
Vijfentwintig schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. De [schuldeiser] stemt hier niet mee in. Zij heeft een vordering van € 5.622,87 op verzoekster, welke 9,17% van de totale schuldenlast beloopt.

3..Het verweer

In haar verweerschrift heeft de [schuldeiser] te kennen gegeven dat zij bij vorderingen die na 1 januari 2013 zijn ontstaan, niet meewerkt aan de schuldregeling tegen finale kwijting voor zover die vorderingen niet te goeder trouw zijn ontstaan en de [schuldeiser] hiervoor een bestuurlijke boete heeft opgelegd. Op deze vorderingen is artikel 60c Pw van toepassing, omdat verzoekster haar inlichtingenplicht niet volledig is nagekomen en de gemeente hiervoor een bestuurlijke boete heeft opgelegd. De [schuldeiser] voert aan dat zij, gelet op het dwingendrechtelijk karakter van artikel 60c Pw, niet kan meewerken tegen finale kwijting.

4..De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van de [schuldeiser] bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of de [schuldeiser] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekster of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
Ten aanzien van hetgeen de [schuldeiser] heeft aangevoerd, namelijk dat zij op grond van artikel 60c Participatiewet niet kan meewerken aan een minnelijke regeling tegen finale kwijting, geldt dat dit onverlet laat dat de rechtbank haar op grond van artikel 287a Faillissementswet kan bevelen om met het voorstel in te stemmen na een weging van de belangen van de [schuldeiser] enerzijds en de overige schuldeisers en verzoekster anderzijds. Immers, dit artikel kent geen bijzondere positie toe aan bepaalde schuldeisers.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vordering van de [schuldeiser] een gering aandeel vormt in de totale schuldenlast van 9,17%.
Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk vijfentwintig van de zesentwintig schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten Stroomopwaarts. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoekster in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoekster niet beschikt over betaald werk. Verzoekster heeft op 30 augustus 2021 een brief ontvangen van het UWV dat zij met terugwerkende kracht vanaf 4 december 2018 recht op een WIA-uitkering. De mate van arbeidsongeschikt van verzoekster is daarbij vastgesteld op 80 tot 100%. Voldoende aannemelijk is geworden dat zij in de komende jaren geen inkomen zal kunnen verwerven dat hoger is dan haar huidige inkomen.
Indien geen – gedwongen – schuldregeling tot stand komt, dan zal ook het (subsidiaire) verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen worden. Immers, verzoekster heeft eerder in de wettelijke schuldsaneringsregeling gezeten en kan tot 6 september 2023 niet worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling in verband met de geldende 10-jaarstermijn. Indien zij voordien vanwege schuldenproblematiek failliet wordt verklaard, dan zal er voor de schuldeisers, alleen al gelet op de kosten van een faillissement, veel minder te verdelen zijn.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoekster die vanuit een stabiele situatie haar schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van de [schuldeiser], die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om de [schuldeiser] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
De [schuldeiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoekster niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoekster zal kunnen voortgaan met het betalen van haar schulden en dat zij niet verkeert in de toestand dat zij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- beveelt de [schuldeiser] om in te stemmen met de door verzoekster aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt de [schuldeiser] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoekster begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. Roos-van Toor, rechter, en in aanwezigheid van
mr. N.A. Masrom, griffier, in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2022. [1]
De griffier is buiten staat
dit vonnis mede te ondertekenen

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.