Op 6 mei 2022 heeft verzoeker een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 284 van de Faillissementswet (Fw), waarin hij verzoekt om een voorlopige voorziening ex artikel 287b, eerste lid, Fw. De rechtbank heeft de behandeling van dit verzoek bepaald op 23 mei 2022. Tijdens deze zitting zijn verschillende partijen gehoord, waaronder de advocaat van verzoeker, mr. D.A. IJppelaar, en vertegenwoordigers van de verweerster, Stichting Havensteder. Verzoeker vraagt om een voorlopige voorziening die hem verbiedt om zijn woning te ontruimen, in afwachting van een beslissing op zijn verzoek tot schuldsanering.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoek ex artikel 287b Fw moet worden beschouwd als een verzoek ex artikel 287 lid 4 Fw, aangezien het minnelijk traject al is doorlopen. De rechtbank heeft de spoedeisendheid van het verzoek erkend, omdat verzoeker een vonnis heeft overgelegd dat ontruiming van zijn woning betreft. De rechtbank heeft een belangenafweging gemaakt tussen de belangen van verzoeker, die in zijn woning wil blijven wonen, en de belangen van verweerster, die het vonnis tot ontruiming wil uitvoeren. De rechtbank concludeert dat het belang van verzoeker zwaarder weegt, vooral omdat hij binnenkort weer een uitkering zal ontvangen.
De rechtbank heeft daarom besloten om de verzochte voorlopige voorziening toe te wijzen, met de voorwaarde dat deze alleen geldt zolang verzoeker aan zijn lopende verplichtingen voldoet. De beslissing houdt in dat verweerster gedurende de looptijd van de voorziening niet mag overgaan tot ontruiming van de woning van verzoeker. De beschikking is op 7 juni 2022 gegeven door rechter W.J. Roos-van Toor, in aanwezigheid van griffier N.A. Masrom. Tegen deze uitspraak kan binnen drie maanden hoger beroep worden ingesteld.