In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam op 17 juni 2022, heeft de kantonrechter zich gebogen over een vordering van [eiseres] tot terugbetaling van een geldlening van € 5.500,00 door [gedaagde]. De procedure begon met een dagvaarding op 23 maart 2021, waarbij [eiseres] werd bijgestaan door haar gemachtigde, mr. C.S. Winter. [gedaagde] werd vertegenwoordigd door mr. H.J. Ruysendaal. De kantonrechter heeft in een tussenvonnis van 22 oktober 2021 [eiseres] toegelaten tot bewijslevering over de stelling dat er een lening was overeengekomen tussen partijen.
Tijdens de bewijslevering heeft [eiseres] een geluidsopname van een telefoongesprek overgelegd, waarin [gedaagde] sprak over het terugbetalen van de lening. Daarnaast zijn er getuigenverklaringen van [naam 1] en [naam 2] opgenomen, die bevestigden dat er afspraken waren gemaakt over de terugbetaling van de lening. [gedaagde] heeft betwist dat het bedrag een lening betrof en stelde dat zij [eiseres] alleen wilde helpen. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat uit de geluidsopname en de getuigenverklaringen blijkt dat er wel degelijk sprake was van een lening.
De kantonrechter heeft de vordering van [eiseres] toegewezen, waarbij [gedaagde] werd veroordeeld tot betaling van € 5.782,50, inclusief rente en proceskosten. De buitengerechtelijke incassokosten van € 632,50 werden eveneens toegewezen. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat [eiseres] het bedrag direct kon vorderen, ondanks eventuele hoger beroep mogelijkheden van [gedaagde].