ECLI:NL:RBROT:2022:5086

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 juni 2022
Publicatiedatum
24 juni 2022
Zaaknummer
9120066 \ CV EXPL 21-11857
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. drs. D.L. Spierings
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van een geldlening met bewijslevering

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam op 17 juni 2022, heeft de kantonrechter zich gebogen over een vordering van [eiseres] tot terugbetaling van een geldlening van € 5.500,00 door [gedaagde]. De procedure begon met een dagvaarding op 23 maart 2021, waarbij [eiseres] werd bijgestaan door haar gemachtigde, mr. C.S. Winter. [gedaagde] werd vertegenwoordigd door mr. H.J. Ruysendaal. De kantonrechter heeft in een tussenvonnis van 22 oktober 2021 [eiseres] toegelaten tot bewijslevering over de stelling dat er een lening was overeengekomen tussen partijen.

Tijdens de bewijslevering heeft [eiseres] een geluidsopname van een telefoongesprek overgelegd, waarin [gedaagde] sprak over het terugbetalen van de lening. Daarnaast zijn er getuigenverklaringen van [naam 1] en [naam 2] opgenomen, die bevestigden dat er afspraken waren gemaakt over de terugbetaling van de lening. [gedaagde] heeft betwist dat het bedrag een lening betrof en stelde dat zij [eiseres] alleen wilde helpen. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat uit de geluidsopname en de getuigenverklaringen blijkt dat er wel degelijk sprake was van een lening.

De kantonrechter heeft de vordering van [eiseres] toegewezen, waarbij [gedaagde] werd veroordeeld tot betaling van € 5.782,50, inclusief rente en proceskosten. De buitengerechtelijke incassokosten van € 632,50 werden eveneens toegewezen. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat [eiseres] het bedrag direct kon vorderen, ondanks eventuele hoger beroep mogelijkheden van [gedaagde].

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9120066 \ CV EXPL 21-11857
uitspraak: 17 juni 2022
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats eiseres],
eiseres bij exploot van dagvaarding van 23 maart 2021,
gemachtigde: mr. C.S. Winter te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde],
gedaagde,
gemachtigde: mr. H.J. Ruysendaal te Rotterdam.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘[eiseres]’ respectievelijk ‘[gedaagde]’.

1..Het (verdere) verloop van de procedure

1.1.
Het (verdere) verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken:
  • het tussenvonnis van 22 oktober 2021;
  • de akte na bewijsopdracht van [eiseres], met producties 9 (geluidsopname) en 10;
  • het proces-verbaal van het op 18 maart 2022 gehouden getuigenverhoor;
  • de conclusie na enquête van [eiseres];
  • de antwoordconclusie na enquête van [gedaagde].

2..De (verdere) beoordeling

2.1.
Bij tussenvonnis van 22 oktober 2021 is [eiseres] toegelaten tot het bewijs van feiten en/of omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat partijen zijn overeengekomen dat [gedaagde] het door [eiseres] aan haar ter beschikking gestelde bedrag van in totaal € 5.500,00 aan [eiseres] moet terugbetalen.
2.2.
Ter voldoening aan die bewijsopdracht heeft [eiseres] een geluidsopname van een telefoongesprek op 21 januari 2021 tussen [gedaagde] en [naam 1] en de transcriptie daarvan overgelegd alsmede twee getuigen doen horen, te weten [naam 1] (hierna: [naam 1]) en [naam 2] (hierna: [naam 2]). Zij zijn beiden nog steeds bevriend met [eiseres] en waren dat destijds ook met [gedaagde].
2.2.1.
Het telefoongesprek tussen [naam 1] en [gedaagde] gaat over de incassoprocedure die [eiseres] tegen [gedaagde] heeft gestart, waarin [eiseres] terugbetaling van een geldlening vordert van [gedaagde]. In het telefoongesprek met [naam 1] heeft [gedaagde] meerdere keren gesproken over geld afbetalen aan [eiseres] en gezegd dat zij € 500,00 heeft afbetaald en nog € 4.500,00 aan [eiseres] moet betalen. [naam 1] heeft in het telefoongesprek gesproken over wettelijke rente op leningen en [gedaagde] heeft daarop niet gezegd dat het geld waarover zij spreken geen lening betreft, maar een schenking. Verder heeft [gedaagde] in het telefoongesprek gezegd dat zij het geld dat zij heeft gekregen allang terug had moeten geven aan [eiseres].
2.2.2.
[naam 1] heeft onder verband van de eed – voor zover relevant – het volgende verklaard:
“(…) Het telefoongesprek van 21 januari 2021 is opgenomen door [naam 2]. Zij zat bij mij in de auto toen ik belde met [gedaagde].
Ik had eerder een gesprek gehad met [gedaagde]. Zij zei toen al dat ze niet zou gaan betalen, dat ze het vervelend vond dat haar moeder erbij betrokken was. Ik merkte dat het uit de hand liep. Zij zei dat ze zelf ook een rechtszaak wilde starten. Ik vond het niet eerlijk hoe dat ging. Twee dagen later belde [gedaagde] mij. Ik heb haar toen niet gesproken maar later zelf teruggebeld en dat gesprek is opgenomen.
(…) In januari 2021, nadat [eiseres] de moeder van [gedaagde] had benaderd, wilde [gedaagde] er niet met mij over praten maar later hebben we elkaar toch gesproken aan de telefoon. Twee dagen na 21 januari heb ik [gedaagde] nog 1 x gesproken en dat was de laatste keer. (…)
(…) Tijdens het eerste telefoongesprek (het gesprek voor de opname) was [gedaagde] heel boos omdat [eiseres] haar moeder had benaderd. Ik probeerde het te sussen, maar [gedaagde] zei dingen als "nu krijgt ze de lening helemaal niet meer terug". Tijdens het gesprek twee dagen later zei ze dat ze ook een rechtszaak zou kunnen aanspannen.”
2.2.3.
[naam 2] heeft onder verband van de eed – voor zover relevant – het volgende verklaard:
“(…) Voorafgaand aan het consult zijn wij samen met z'n drieën ([eiseres], [gedaagde] en ik) bij mij thuis geweest en hebben we gesproken. Een paar dagen later zijn wij met z'n drieën naar Barendrecht geweest voor het consult zelf. Daar zijn zaken besproken en bekeken en heeft [[gedaagde]] uiteindelijk een voorstel meegekregen waar zij ja of nee op mocht zeggen. Bij mij thuis is later gesproken over terugbetaling van de € 5.000,--. Wij waren toen ook weer met z'n drieën. Afgesproken werd dat op het moment dat [gedaagde] zou beginnen met werken bij de gemeente eind januari/februari 2017 dat zij dan € 500,-- per maand zou gaan terugbetalen aan [eiseres]. 10 x € 500,-- = € 5.000,--.
(…)
Ik was erbij aanwezig toen [eiseres] de € 5.000,-- heeft overgemaakt aan [gedaagde]. Dit was bij mij thuis op dezelfde dag als waarop de afspraak over het terugbetalen werd gemaakt.
(…)
Tijdens het gesprek bij mij thuis, een aantal dagen voor het consult, was al besproken dat [eiseres] een bedrag voor de behandeling zou kunnen betalen voor [gedaagde]. Over terugbetaling zijn toen verder geen afspraken gemaakt. Op de dag van het consult zelf moest [gedaagde] ja of nee zeggen op het voorstel voor de behandeling. (…)”
2.3.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat uit het telefoongesprek en de verklaringen niet blijkt dat het verstrekte bedrag een lening betreft. Volgens [gedaagde] voelde zij zich schuldig tegenover [eiseres], omdat [eiseres] haar eerst financieel heeft geholpen en het nu zelf moeilijk heeft. [gedaagde] wilde met de afspraken als genoemd in het telefoongesprek slechts [eiseres] uit de brand helpen, aldus [gedaagde]. Zij voelde zich ten tijde van het telefoongesprek verraden en zat hoog in haar emotie, omdat [eiseres] haar ouders net had verteld dat zij een cosmetische operatie had ondergaan en dat zij daarvoor een lening was aangegaan, aldus [gedaagde]. Volgens haar is de verklaring van [naam 2] onbetrouwbaar, omdat zij heeft verklaard dat zij aanwezig was bij het telefoongesprek tussen [eiseres] en [gedaagde] ten tijde van het overmaken van de € 5.000,00, terwijl [eiseres] had gezegd dat zij alleen was.
2.4.
Naar het oordeel van de kantonrechter kan uit het telefoongesprek en de verklaringen van [naam 1] en [naam 2] in onderlinge samenhang bezien worden afgeleid dat [eiseres] en [gedaagde] een lening hebben afgesproken. Uit de geluidsopname van het telefoongesprek blijkt niet dat [gedaagde] ten tijde van het telefoongesprek in een hevige gemoedstoestand verkeerde, dat zij maar wat zei toen zij het had over het reeds betaald hebben van € 500,00 en ook niet dat zij het had over het afbetalen van geld aan [eiseres] enkel met het doel om [eiseres] financieel uit de brand te helpen. De kantonrechter gaat dan ook niet mee in de stellingen van [gedaagde]. Daarnaast is van belang dat [naam 2] heeft verklaard dat er is gesproken over een lening en over het aflossen van die lening in maandelijkse termijnen vanaf het moment dat [gedaagde] bij haar nieuwe baan zou beginnen, net als [eiseres] in deze procedure heeft gesteld. Hoewel [eiseres] het heeft over een aflossing van € 350,00 per maand en [naam 2] over € 500,00 per maand, blijkt in ieder geval dat er is gesproken over het afbetalen van de lening in maandelijkse termijnen. Er zijn geen redenen om aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [naam 2] te twijfelen. De conclusie is dat [eiseres] is geslaagd in het bewijs van feiten en/of omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat is overeengekomen dat [gedaagde] het door [eiseres] aan haar ter beschikking gestelde bedrag van in totaal € 5.500,00 aan [eiseres] moet terugbetalen.
2.5.
Hoewel de betaling van € 350,00 op 30 maart 2017 door [gedaagde] aan [eiseres] volgens [gedaagde] geen betrekking had op de lening, heeft [eiseres] dat bedrag wel in mindering laten strekken van het totale bedrag van de lening. De kantonrechter wijst dan ook het door [eiseres] gevorderde bedrag van (€ 5.500,00 minus de betaling van € 350,00 is) € 5.150,00 toe.
Buitengerechtelijke incassokosten
2.6.
De buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 632,50 worden toegewezen, omdat aan alle voorwaarden is voldaan om een vergoeding voor deze kosten te krijgen.
Rente
2.7.
De rente over € 5.150,00 wordt toegewezen. Uit de stellingen van [eiseres] volgt dat deze moet worden betaald en [gedaagde] heeft deze stellingen niet betwist.
2.8.
De rente over € 632,50 aan buitengerechtelijke incassokosten wordt afgewezen, omdat niet is gesteld of gebleken dat die kosten vóór dagvaarding dan wel vóór de ingebrekestelling door [eiseres] zijn betaald aan de gemachtigde.
Proceskosten
2.9.
[gedaagde] krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen. [eiseres] procedeert op basis van een toevoeging. Daarom blijven de verschotten beperkt tot alleen het verschuldigde griffierecht. De kantonrechter stelt de proceskosten aan de kant van [eiseres] tot vandaag vast op € 85,00 aan griffierecht en € 1.244,00 aan salaris voor de gemachtigde (4 punten x € 311,00 tarief). Dit is in totaal € 1.329,00.
2.10.
De over de proceskosten gevorderde wettelijke rente wordt toegewezen.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
2.11.
Dit vonnis wordt, zoals gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

3..De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen € 5.782,50 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over € 5.150,00 vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag van volledige betaling;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de kant van [eiseres] tot vandaag vastgesteld op € 1.329,00 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over die bedragen vanaf de vijftiende dag na vandaag tot de dag van volledige betaling, van welke bedragen het totaal rechtstreeks aan de gemachtigde van [eiseres] moet worden voldaan;
3.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. D.L. Spierings en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
34286