ECLI:NL:RBROT:2022:5116

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 juni 2022
Publicatiedatum
24 juni 2022
Zaaknummer
21/6093
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor woonkostentoeslag door gemeente Schiedam

In deze zaak heeft eiseres, een inwoner van Schiedam, een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand in de vorm van een woonkostentoeslag. De gemeente Schiedam heeft deze aanvraag op 25 juni 2021 afgewezen, met als reden dat er geen sprake zou zijn van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende kosten. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd op 10 november 2021 ongegrond verklaard. Hierop heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank Rotterdam.

Tijdens de zitting op 21 april 2022 heeft de rechtbank het beroep behandeld. Eiseres was aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde, terwijl de gemeente werd vertegenwoordigd door een gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om partijen de kans te geven een mediationtraject te starten, maar dit heeft niet geleid tot een oplossing. De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens gesloten op 8 juni 2022.

De rechtbank oordeelt dat de gemeente ten onrechte geen hoorzitting heeft gehouden voordat het besluit werd genomen, wat in strijd is met de hoorplicht uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Echter, omdat eiseres in beroep haar standpunt heeft kunnen toelichten, heeft de rechtbank besloten dit gebrek te passeren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kosten waarvoor eiseres bijstand heeft aangevraagd, noodzakelijk zijn, maar dat eiseres niet heeft aangetoond dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die een verhuizing naar goedkopere woonruimte in redelijkheid onmogelijk maken.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, maar heeft zij de gemeente wel veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres, omdat de hoorplicht was geschonden. De proceskosten zijn vastgesteld op € 1.518,-.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/6093

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 juni 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaats] , eiseres,

(gemachtigde: mr. J. Berkouwer),
en

het college van burgemeester en wethouders van Schiedam, verweerder,

(gemachtigde: mr. C. Verkerk).

Procesverloop

Met het besluit van 25 juni 2021 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om bijzondere bijstand voor woonkostentoeslag afgewezen.
Met het besluit van 10 november 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Eiseres heeft een nader stuk ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 21 april 2022 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft in overleg met partijen op grond van artikel 8:64, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het onderzoek ter zitting geschorst, ten einde partijen in de gelegenheid te stellen een mediationtraject te starten om op die wijze te trachten tot een gezamenlijke oplossing te komen. Indien dit niet lukt, hebben partijen toestemming verleend om uitspraak te doen zonder een nadere zitting.
Bij brieven van 31 mei 2022 en 2 juni 2022 hebben verweerder onderscheidenlijk eiseres de rechtbank medegedeeld dat partijen het niet eens zijn geworden over de voorwaarden waaronder mediation plaats zou kunnen vinden. Hierop heeft de rechtbank het onderzoek gesloten bij brief van 8 juni 2022.

Overwegingen

1. Eiseres heeft op 19 mei 2021 een aanvraag om bijzondere bijstand voor woonkostentoeslag bij verweerder ingediend.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de aanvraag is afgewezen, omdat geen sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende kosten.
3. Eiseres betoogt ten eerste dat zij ten onrechte niet door verweerder is gehoord op haar bezwaar. Voorts betoogt eiseres dat wel sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende kosten, omdat een verhuizing niet in de rede ligt gelet op haar persoonlijke omstandigheden. Zij heeft veel geïnvesteerd in de woning en zij heeft een 18-jarige dochter die haar sociale leven heeft opgebouwd in de buurt van de woning. Ook heeft eiseres geen geld om een verhuizing te kunnen bekostigen, is het niet zeker dat eiseres een vergelijkbare woning kan vinden met een lagere huur, en ontvangt zij geen huurtoeslag.
Hoorplicht
4. Op grond van artikel 7:2, eerste lid, van de Awb stelt een bestuursorgaan, voordat het op het bezwaar beslist, belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord. Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb kan van het horen van een belanghebbende worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. Met het gebruik van het woord 'kennelijk' is tot uitdrukking gebracht dat slechts van het horen kan worden afgezien indien in redelijkheid geen twijfel mogelijk is omtrent het oordeel dat het bezwaar ongegrond is. Eiseres heeft in de bezwaarfase aangevoerd dat in haar geval sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder, naar haar opvatting, een woonkostentoeslag zou moeten verlenen. Het houden van een hoorzitting biedt bij uitstek de gelegenheid om onderzoek te doen naar die omstandigheden. Daarbij komt dat bij eiseres onduidelijkheid bestond over de wijze waarop het primaire besluit tot stand was gekomen. Anders dan verweerder heeft beslist, was het horen van eiseres in dit geval essentieel om nader onderzoek te doen naar de door eiseres gestelde bijzondere omstandigheden en een toelichting te geven op het gehanteerde beleid.
4.1.
Uit 4. volgt dat verweerder ten onrechte een hoorzitting achterwege heeft gelaten en dat het bestreden besluit in strijd met artikel 7:2, eerste lid, van de Awb is genomen. Eiseres heeft echter in beroep de gelegenheid gehad om haar standpunt naar voren te brengen en stukken over te leggen. Aanleiding bestaat daarom om met toepassing van artikel 6:22 van de Awb dit gebrek te passeren, omdat aannemelijk is dat eiseres daardoor niet is benadeeld. Te meer nu ook gebleken is dat eiseres geen nieuwe argumenten in beroep heeft aangevoerd.
Is sprake van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende kosten?
5. Artikel 35, eerste lid, van Participatiewet (Pw) luidt:
“Onverminderd paragraaf 2.2, heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn. Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen.”
5.1.
Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de Pw dient eerst beoordeeld te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
5.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat de kosten waarvoor eiseres bijzondere bijstand heeft aangevraagd zich voordoen en dat deze kosten noodzakelijk zijn. De vraag die ter beantwoording voorligt, is of sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan.
5.3.
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van uit bijzondere omstandigheden
voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan komt het bijstandverlenend orgaan, gelet op de tekst van artikel 35, eerste lid, van de Pw geen beoordelingsvrijheid toe. De
bestuursrechter dient zich daarover dan ook ten volle een eigen oordeel te vormen en is niet
gebonden aan het beleid van het bijstandverlenend orgaan (zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (Raad) van 30 januari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:291).
5.4.
Uit rechtsoverweging 4.5.1. van de hiervoor onder 5.3. genoemde uitspraak van de Raad volgt dat bijzondere bijstand in de vorm van een woonkostentoeslag is bedoeld voor een overgangsfase na een inkomstenterugval, waarbij de woonkostentoeslag gedurende een beperkte periode wordt verstrekt om een betrokkene in staat te stellen om de woonlasten in overeenstemming te brengen met het inkomen. De betrokkene dient in die periode een oplossing te zoeken voor zijn relatief hoge woonkosten.
5.5.
Uit de rapportage van 25 juni 2021 wordt duidelijk dat eiseres in ieder geval al in 2014 is geconfronteerd met het feit dat zij niet in aanmerking komt voor huurtoeslag, omdat haar woonkosten hoger zijn dan de maximale rekenhuur op grond van de Wet op de huurtoeslag. In 2016 heeft eiseres aan Woonplus, de verhuurder, verzocht om een verlaging van haar huur. Woonplus heeft dit verzoek afgewezen. Verweerder heeft contact opgenomen met Woonplus en hieruit is gebleken dat Woonplus tweemaal een woning heeft aangeboden aan eiseres. In een recent gesprek op 17 juni 2021 tussen Woonplus en eiseres heeft zij te kennen gegeven niet te willen verhuizen, maar dat zij een huurverlaging wil. Daarbij komt dat eiseres al 11 jaar staat ingeschreven als woningzoekende, maar niet is gebleken van enige activiteit gericht op het terugbrengen van de woonlasten, zoals bijvoorbeeld het reageren op een sociale huurwoning.
5.6.
Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat in haar geval sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan een verhuizing naar een sociale huurwoning in redelijkheid niet van haar kan worden gevergd. Haar investering in de woning, het sociale leven van haar dochter, en dat zij een verhuizing niet zou kunnen bekostigen, zijn dat niet. Dit geldt ook voor haar stelling dat de woonkostentoeslag voor de duur van twee jaar zou zijn, omdat haar dochter na afloop van die termijn kan bijdragen aan de huur. Uit deze omstandigheden blijkt immers niet dat eiseres genoodzaakt is om in de woning te blijven wonen. De stelling dat goedkopere woonruimte niet te verkrijgen is, heeft eiseres niet onderbouwd.
6. Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht geconcludeerd dat geen sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende kosten van bestaan. Deze beroepsgrond slaagt niet.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Gelet op wat onder 4.1. is overwogen over de schending van de hoorplicht ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
9. Ook ziet de rechtbank om die reden aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres in beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518 ,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,- bij een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 49,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,-
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van Spengen, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. Rickets-Achaibersing, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2022.
De griffier is verhinderd de uitspraak mede te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.