ECLI:NL:RBROT:2022:5143

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 juni 2022
Publicatiedatum
27 juni 2022
Zaaknummer
9519274 CV EXPL 21-35957
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van facturen en reconventionele vordering wegens wanprestatie in het kader van een overeenkomst van opdracht

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 10 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser], een reclamebureau, en [gedaagde], een bedrijf dat elektrotechnische bouwinstallaties uitvoert. De procedure betreft een vordering in conventie van [eiser] tot betaling van openstaande facturen, en een vordering in reconventie van [gedaagde] wegens wanprestatie. De partijen hebben op 27 januari 2021 een overeenkomst van opdracht gesloten, waarbij [eiser] diensten zou leveren met betrekking tot online marketingcampagnes. [eiser] heeft verschillende facturen aan [gedaagde] gestuurd, maar [gedaagde] heeft deze niet tijdig betaald, wat leidde tot een incassoprocedure. Tijdens de mondelinge behandeling op 1 april 2022 is [eiser] verschenen, terwijl [gedaagde] niet aanwezig was. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde] geen bewijs heeft geleverd voor haar vordering in reconventie en heeft de vordering van [eiser] toegewezen. De kantonrechter heeft [gedaagde] veroordeeld tot betaling van € 726,00 aan buitengerechtelijke incassokosten en de wettelijke rente over een bedrag van € 1.210,00. Tevens zijn de proceskosten aan de zijde van [eiser] vastgesteld op € 467,33. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9519274 CV EXPL 21-35957
uitspraak: 10 juni 2022
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende in Rotterdam,
in de zaak van
[eiser]h.o.d.n.
[handelsnaam 1] ,
wonende in [woonplaats eiser] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
procederend in persoon,
tegen
[gedaagde]t.h.o.d.n.
[handelsnaam 2] ,
gevestigd in [vestigingsplaats gedaagde] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
vertegenwoordigd door [naam].
De partijen worden hierna ‘ [eiser] ’ en ‘ [gedaagde] ’ genoemd.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 22 oktober 2021, met producties;
  • de aantekeningen van het mondelinge antwoord van [gedaagde] , met één productie;
  • de e-mail van 16 december 2021 aan de zijde van [gedaagde] , inhoudende een aanvullend antwoord, met producties;
  • het tussenvonnis van 27 december 2021, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de akte vermindering van eis aan de zijde van [eiser] .
1.2.
De mondelinge behandeling heeft op 1 april 2022 plaatsgevonden. [eiser] is in persoon verschenen. Namens [gedaagde] is, hoewel zij is opgeroepen, niemand verschenen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen tijdens de zitting is besproken.
1.3.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis nader bepaald op vandaag.

2..De vaststaande feiten

2.1.
[eiser] exploiteert een reclamebureau.
2.2.
[gedaagde] is een bedrijf dat zich bezig houdt met elektrotechnische bouwinstallaties.
2.3.
Op 27 januari 2021 hebben [eiser] en [gedaagde] een overeenkomst van opdracht gesloten, uit hoofde waarvan [gedaagde] aan [eiser] opdracht heeft gegeven om diensten uit te voeren die betrekking hebben op het ontwikkelen, testen, optimaliseren en beheren van campagnes van Google, Facebook en/of andere social media platforms. De kosten hiervoor bedroegen eenmalig een bedrag van € 1.500,00 en daarna maandelijks een bedrag van € 1.210,00.
2.4.
[eiser] heeft de volgende facturen bij [gedaagde] in rekening gebracht:
Datum:
Bedrag:
Factuurnummer:
28 januari 2021
€ 3.025,00
2021010010
3 maart 2021
€ 1.210,00
2021030012
1 april 2021
€ 1.210,00
2021040015
3 mei 2021
€ 1.210,00
2021050023
28 mei 2021
€ 1.210,00
2021050026
28 juni 2021
€ 1.210,00
2021060031
27 juli 2021
€ 1.210,00
2021070036
2.5.
Op 7 juli 2021 heeft tussen [gedaagde] en [eiser] een gesprek plaatsgevonden. Naar aanleiding van dit gesprek heeft [gedaagde] bij e-mail van 8 juli 2021 - voor zover van belang - het volgende aan [eiser] bericht:

Zoals gisteren in de afspraak reeds mondeling is medegedeeld zullen we per gisteren 7-7-2021 de samenwerking beëindigen. Door middel van dit schrijven bevestigen we dit nogmaals schriftelijk.
Het behaalde resultaat is helaas niet zoals beoogd. (…)”.
2.6.
Bij brief van 20 juli 2021 heeft [eiser] [gedaagde] gesommeerd om de nog openstaande facturen te betalen.
2.7.
Hier heeft [gedaagde] bij e-mail van 21 juli 2021 - voor zover van belang - als volgt op gereageerd:

Met enige verbazing hebben wij onderstaand bericht ontvangen. (…)
Ongeveer 2 weken geleden, is na diverse afspraken besloten de samenwerking te beëindigen. Dit omdat de inspanningen van [handelsnaam 1] tot weinig of geen resultaat hebben geleid. [eiser] , ons contactpersoon en vermoedelijk eigenaar, heeft ter compensatie een extra maand werkzaamheden, zonder betaling aangeboden.
Omdat er onvoldoende vertrouwen in een goede afloop is, heeft [naam] besloten hier niet op in te gaan.
De beëindiging is tot stand gekomen en er zijn afspraken gemaakt over betaling. [eiser] krijgt het gefactureerde bedrag uitbetaald, iedere week een factuur.
Dat hij desondanks toch de vordering uit handen geeft verbaast ons zeer.
Wij hebben aangegeven de volledige gefactureerde bedragen uit te betalen, ondanks het uitblijven van de overeengekomen prestaties, maar krijgen hier nu ernstig twijfels bij.
De prestaties zijn immers onvoldoende. (…)”.

3..Het geschil in conventie

3.1.
[eiser] vordert na vermindering van eis om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen tot betaling van:
  • de wettelijke rente, althans subsidiair de wettelijke handelsrente, over € 1.210,00 vanaf 12 juli 2021 tot 12 oktober 2021;
  • € 726,00 aan vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag;
  • de proceskosten en de nakosten.
3.2.
Aan zijn vordering legt [eiser] naast de vaststaande feiten - zakelijk weergegeven en voor zover van belang - het volgende ten grondslag.
3.2.1.
Op grond van de tussen partijen gesloten overeenkomst was [gedaagde] vanaf februari 2021 tot en met augustus 2021 maandelijks een bedrag van € 1.210,00 aan [eiser] verschuldigd. Verder is bij de start van de overeenkomst eenmalig een bedrag van € 1.500,00 door [eiser] bij [gedaagde] in rekening gebracht. Oorspronkelijk werd in deze procedure een bedrag van € 1.210,00 gevorderd aan openstaande hoofdsom. Uiteindelijk bleek nadat de dagvaarding was uitgebracht dat [gedaagde] , na aanmaning, deze in rekening gebrachte facturen voor het uitbrengen van de dagvaarding betaald heeft, zodat er voor wat betreft deze facturen geen bedrag aan hoofdsom resteert.
3.2.2.
Doordat [gedaagde] in eerste instantie de facturen onbetaald heeft gelaten, zag [eiser] zich genoodzaakt zijn vordering ter incasso uit handen te geven en buitengerechtelijke incassokosten te maken. Op 16 juli 2021 heeft de gemachtigde van [eiser] [gedaagde] aangemaand voor de – op dat moment – openstaande hoofdsom ad € 4.840,00. De gemaakte buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 726,00 komen voor rekening van [gedaagde] .
3.2.3.
Ondanks dat de hoofdsom nu volledig is betaald, is [gedaagde] voor de periode 12 juli 2021 tot 12 oktober 2021 wel de wettelijke rente verschuldigd over de toen nog openstaande hoofdsom.
3.3.
Het verweer van [gedaagde] strekt tot afwijzing van de vordering. Zij voert daartoe aan dat alle facturen inmiddels zijn betaald en verder is zij het niet eens met de extra in rekening gebrachte kosten. Deze zijn onnodig gemaakt, zodat [gedaagde] deze niet verschuldigd is. Ondanks dat geen prestatiecontract was afgesproken, had zij meer verwacht van de door [eiser] uitgevoerde werkzaamheden.

4..Het geschil in reconventie

4.1.
[eiseres] vordert om bij vonnis [verweerder] te veroordelen tot betaling aan haar van € 3.000,00 exclusief btw.
4.2.
Aan haar vordering legt [eiseres] naast de vaststaande feiten - zakelijk weergegeven en voor zover van belang - ten grondslag dat [verweerder] in februari, juli en augustus 2021 niet, dan wel ondermaats heeft gepresteerd. Er zijn met betrekking tot die maanden geen rapportages en/of resultaten aangeleverd. Omdat [verweerder] niet heeft gepresteerd, is sprake van wanprestatie. Nu [eiseres] de over de betreffende maanden verschuldigde maandelijkse vergoeding ten bedrage van in totaal € 3.000,00 exclusief btw al wel aan [verweerder] heeft betaald, vordert [eiseres] dit bedrag van [verweerder] terug.
4.3.
[verweerder] betwist de vordering van [eiseres] .
5. De beoordeling
5.1.
Gelet op de nauwe samenhang tussen de vordering in conventie en de vordering in reconventie worden deze vorderingen hierna gezamenlijk beoordeeld.
5.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat tussen hen in de periode van februari 2021 tot en met augustus 2021 een overeenkomst van opdracht heeft bestaan, dat [eiser] op grond van deze overeenkomst voor [gedaagde] diensten zou uitvoeren die betrekking hadden op het ontwikkelen, testen, optimaliseren en beheren van campagnes van Google, Facebook en/of andere sociale media platforms en dat [gedaagde] alle op basis van deze overeenkomst aan [eiser] verschuldigde facturen (zie 2.3.) voorafgaand aan het betekenen van de dagvaarding heeft betaald.
5.3.
[gedaagde] heeft gesteld dat de overeengekomen werkzaamheden in de maanden februari, juli en augustus 2021 niet zijn uitgevoerd en dat de resultaten voor wat betreft de overige maanden erg zijn tegengevallen. De tegenvallende resultaten laat [gedaagde] rusten aangezien dat een ondernemingsrisico is. Voor wat betreft het niet uitvoeren van de werkzaamheden heeft [eiser] tijdens de mondelinge behandeling weersproken dat hij in de betreffende maanden geen werkzaamheden heeft verricht. De maand februari 2021 betrof een opstartmaand waarin voorbereidende werkzaamheden werden verricht en daar behoorde nog geen maandrapportage bij zoals die later werd verstrekt. In de maanden juli en augustus 2021 zijn wel degelijk alle werkzaamheden verricht voor [gedaagde] , maar werd alleen geen maandrapportage verstrekt, omdat [gedaagde] niet meer betaalde, aldus [eiser] .
Nu [gedaagde] haar stelling dat [eiser] geen werkzaamheden heeft verricht enkel heeft onderbouwd met het ontbreken van maandrapportages en zij geen bewijsaanbod heeft gedaan, is niet komen vast te staan dat [eiser] in de maanden februari, juli en augustus 2021 geen werkzaamheden voor [gedaagde] heeft verricht en wordt aan bewijslevering niet toegekomen. Het door [gedaagde] gevorderde bedrag van € 3.000,00 wordt dan ook afgewezen.
5.4.
Resteert het oordeel over de gevorderde vergoeding voor de buitengerechtelijke incassokosten, de wettelijke rente en de proceskosten. Hierover oordeelt de kantonrechter als volgt.
5.5.
[eiser] maakt aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Als uitgangspunt voor deze kosten geldt dat moeten worden voldaan aan de dubbele redelijkheidstoets. Die toets houdt in dat de buitengerechtelijke werkzaamheden slechts voor vergoeding in aanmerking komen indien deze in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs noodzakelijk waren te verrichten én de ter zake gevorderde kosten naar hun aard en omvang redelijk zijn. De kantonrechter zoekt voor de hoogte aansluiting bij het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief en zal in lijn daarmee het gevorderde bedrag van € 726,00 inclusief btw aan vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten toewijzen. De blote stelling van [gedaagde] dat zij deze kosten niet verschuldigd zou zijn, maakt dit oordeel niet anders.
5.6.
Verder heeft [eiser] primair nog aanspraak gemaakt op de wettelijke rente. Ook hier is de blote stelling van [gedaagde] dat zij deze niet verschuldigd zou zijn, in dit verband onvoldoende. Het had op de weg van [gedaagde] gelegen om, naast deze stelling, nader te motiveren waarom zij de wettelijke rente, zoals gevorderd, niet verschuldigd is. De rente wordt dan ook, zoals primair gevorderd, toegewezen.
5.7.
Tot slot de proceskosten. Ten tijde van het betekenen van de dagvaarding was, zoals [eiser] zelf heeft bevestigd, geen sprake meer van een openstaande hoofdsom, zodat [eiser] voor het betekenen van de dagvaarding de eis had kunnen verminderen en beperken tot de gevorderde vergoeding aan buitengerechtelijke incassokosten en de rente om zo bij [gedaagde] niet onnodig hogere proceskosten in rekening te brengen dan zij nu heeft gedaan. Aangezien [eiser] dat niet heeft gedaan, is de kantonrechter van oordeel dat het hogere bedrag aan gemachtigdensalaris voor het opstellen van de dagvaarding voor rekening van [eiser] moeten blijven. De kantonrechter stelt de proceskosten in conventie aan de zijde van [eiser] tot vandaag dan ook vast op € 103,33 aan dagvaardingskosten, € 240,00 aan griffierecht en € 124,00 aan salaris voor de gemachtigde (1 punt x € 124,00). Dit is totaal € 467,33. Ook de gevorderde nakosten worden toegewezen. In reconventie worden de proceskosten aan de kant van [eiser] begroot op nihil.
5.8.
Dit vonnis wordt, zoals gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

6..De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen € 726,00 aan vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten;
6.2.
veroordeelt [gedaagde] om over € 1.210,00 de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 12 juli 2021 tot 12 oktober 2021 te betalen;
6.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten in conventie en in reconventie, aan de kant van [eiser] tot vandaag vastgesteld op € 467,33;
6.4.
veroordeelt [gedaagde] in de na vandaag te maken proceskosten, begroot op € 62,00 aan salaris voor de gemachtigde en als niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis is voldaan en het vonnis is betekend, de explootkosten van deze betekening;
6.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.L. Spierings en uitgesproken in het openbaar.
44485