ECLI:NL:RBROT:2022:5150

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 juni 2022
Publicatiedatum
27 juni 2022
Zaaknummer
ROT 21/630
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.C.W. van der Feltz
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake kapvergunning voor bomen in de Tweebosbuurt te Rotterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 juni 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over een omgevingsvergunning voor de kap van 79 bomen nabij de Tweebosstraat in Rotterdam. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam had op 3 augustus 2020 een kapvergunning verleend aan de Gemeente Rotterdam Stadsontwikkeling, die als vergunninghoudster optrad. Eisers, bestaande uit meerdere betrokkenen, hebben beroep ingesteld tegen het besluit van 14 januari 2021, waarin het bezwaar van eisers deels gegrond en deels ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft op 10 juni 2022 de zaak behandeld, waarbij eisers zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigde, bijgestaan door deskundigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat van de 59 bomen, er al 53 waren gekapt, waardoor het procesbelang van eisers voor deze bomen was vervallen. De rechtbank heeft vervolgens de resterende zes bomen beoordeeld en geconcludeerd dat de vergunning voor de kap van deze bomen in redelijkheid kon worden verleend, gezien de belangen van de herontwikkeling van de Tweebosbuurt. De rechtbank oordeelde dat de gemeente voldoende had aangetoond dat er geen weigeringsgronden van toepassing waren en dat de belangenafweging door de gemeente redelijk was. Het beroep van eisers werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 21/630

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 juni 2022 in de zaak tussen

[naam eiser 1], te [vestigingsplaats eiser 1],

[naam eiser 2], te [vestigingsplaats eiser 2] ,
[naam eiser 3], te [woonplaats eiser 3] ,
[naam eiser 4], te [woonplaats eiser 4] ,
[naam eiser 5], te [woonplaats eiser 5] ,
[naam eiser 6], te [woonplaats eiser 6] ,
[naam eiser 7]te [woonplaats eiser 7] ,
[naam eiser 8], te [woonplaats eiser 8] ,
[naam eiser 9], te [woonplaats eiser 9] ,
[naam eiser 10], te [woonplaats eiser 10] ,
[naam eiser 11], te [woonplaats eiser 11] ,
hierna allen tezamen: eisers,
gemachtigde: mr. O.E. de Vries,
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, verweerder,

gemachtigde: mr. A.M.H. Dellaert.
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: Gemeente Rotterdam Stadsontwikkeling uit Rotterdam, vergunninghoudster.

Procesverloop

Bij besluit van 3 augustus 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend aan vergunninghoudster voor de kap van 79 bomen nabij de Tweebosstraat te Rotterdam. Voorts is een herplantplicht voor 79 bomen opgelegd.
Bij besluit van 14 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers deels gegrond en deels ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 10 juni 2022 op zitting behandeld. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde, bijgestaan door [naam 1] en [naam 2] (Bomenridders). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, bijgestaan door [naam 3] (projectleider) en [naam 4] (constructeur).

Overwegingen

1. Op 20 december 2019 is door vergunninghoudster, tevens namens de Stichting Vestia (Vestia), een kapvergunning aangevraagd voor het kappen van 44 bomen die in het openbaar gebied staan en 36 bomen die op grond in eigendom van Vestia staan. Bij het primaire besluit heeft verweerder de gevraagde kapvergunning, onder voorschriften, verleend.
2. Naar aanleiding van het bezwaar van eisers heeft de Algemene Bezwaarschriftencommissie, kamer II, (ABC) van de gemeente Rotterdam een hoorzitting gehouden en op 11 december 2020 advies uitgebracht.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het advies van de ABC gevolgd en overgenomen en het bezwaar van eisers deels ongegrond verklaard. Verweerder heeft verder bepaald dat de kapvergunning voor 22 bomen (1 plataan en 21 esdoorns) alsnog wordt geweigerd en heeft vergunninghouder verplicht minimaal 57 bomen met een minimaal te bereiken kroondiameter van 8-12 meter (1e grootte) of 4-8 meter (2e grootte) te planten. De stamomtrek dient bij de aanplant een minimale maat te hebben van 16/18 centimeter. Mochten de
drie bomen waarnaar nog onderzoek wordt gedaan toch verplant worden dan wijzigt deze herplantplicht naar minimaal 54 bomen. Verweerder verklaart de overige bezwaren ongegrond en handhaaft het primaire besluit voor het overige.
4.1
Op grond van artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder g, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) geldt voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om houtopstand te vellen of te doen vellen, een zodanige bepaling als een verbod om een project voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteiten bestaat, uit te voeren zonder omgevingsvergunning.
Op grond van artikel 2.18 van de Wabo kan voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.2 de omgevingsvergunning slechts worden verleend of geweigerd op gronden die zijn aangegeven in de betrokken verordening.
4.2.
Op grond van artikel 4:11, eerste lid, onder b van de Algemene plaatselijke verordening Rotterdam 2012 (APV) is het verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag een overige houtopstand te vellen of te doen vellen.
Op grond van artikel 4.11b, vierde lid, onder b van de APV kan verweerder de vergunning weigeren of onder voorwaarden verlenen in het belang van natuur- en milieuwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden, waarden van stads- en dorpsschoon en waarden voor recreatie en leefbaarheid.
Op grond van artikel 4.11f van de APV kunnen er bijzondere vergunningsvoorwaarden worden opgenomen in de vergunning.
4. Verweerder heeft in zijn verweerschrift van 18 februari 2021 aangevoerd dat sprake is van een kennelijke verschrijving en dat het gaat om 20 bomen waarvoor de vergunning alsnog is geweigerd omdat voor twee bomen geen kapvergunning nodig is vanwege de stamomtrek van < 50 centimeter op borsthoogte (130 centimeter). Dit betekent dat de herplantplicht wordt gesteld op 59 bomen.
5. Eisers voeren aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4:11b, vierde lid, van de APV niet van toepassing zijn. Eisers stellen zich voorts op het standpunt dat er te veel onduidelijkheden bestaan rondom de beoogde herontwikkeling om nu tot kap van de bomen over te gaan. Het risico bestaat dat er onomkeerbare gevolgen intreden waarvan later blijkt dat deze niet nodig waren. Eisers betwisten dat de ontwikkeling van de Tweebosbuurt is neergelegd in (rechtmatige)besluitvorming. Zo ligt het ontwerpbestemmingsplan ‘Tweebosbuurt Zuid-Oost’ nog ter inzage en dienen nog omgevingsvergunningen ex artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 2, van de Wabo te worden verleend. Ook is bezwaar gemaakt tegen de verleende ontheffing van de Wet Natuurbescherming (Wnb). Voorts loopt er nog een procedure in hoger beroep over de ontbinding van de huurovereenkomsten en is de verwachting dat er pas in 2022 vonnis zal worden gewezen. Ook geldt dat voor een deel van de bouwblokken nog geen projectontwikkelaar bekend is en ontbreekt toestemming van het Waarborg Fonds Sociale Woningbouw voor de sloop van de woningen. Daarnaast zijn de bewoners van de Tweebosbuurt en Vestia momenteel in overleg over het behoud van een aantal panden. Eisers stellen onder verwijzing naar de schriftelijke bijdrage van stedenbouwkundige [naam 1] dat er alternatieven voorhanden zijn voor het behoud van de bomen. Het gaat dan om de bomen die een conditie van ‘voldoende’ of ‘goed’ hebben in de binnentuin van het bouwblok tussen de Riebeekstraat, de Tweebosstraat, De la Reystraat en de Marinus Steijnstraat. Verweerder had aan deze alternatieven niet voorbij mogen gaan.
6. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 10 augustus 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR4883) moet een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het kappen van houtopstand worden getoetst aan het beoordelingskader van de gemeentelijke verordening. In dit geval is dat dus de APV. Dat beoordelingskader staat los van het beoordelingskader van de te volgen procedures op grond van de Wabo.
De beslissing om wel of niet een omgevingsvergunning voor het kappen te verlenen is een zogenoemde discretionaire bevoegdheid van verweerder. Dat betekent dat verweerder, als zich een van de in artikel 4:11b, vierde lid, van de APV genoemde waarden voordoet, de vergunning kan weigeren, maar dat hij daartoe niet verplicht is. Verweerder zal daarbij een belangenafweging moeten maken. Voor de bestuursrechter geldt dat hij verweerders beslissing terughoudend moet toetsen. Deze toetsing is beperkt tot de vraag of verweerder bij afweging van belangen in redelijkheid de omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen.
7. De rechtbank stelt allereerst vast dat van de 59 bomen er al 53 bomen zijn gekapt. Voordat de rechtbank aan een inhoudelijke behandeling van het geschil toekomt, moet zij beoordelen of eisers voldoende belang hebben bij hun beroep. De vraag ligt voor of eisers met dit beroep feitelijk kan bereiken wat zij willen. Bij de beantwoording van die vraag betrekt de rechtbank dat 53 van de in de vergunning betrokken bomen inmiddels zijn gekapt. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) (bijvoorbeeld de uitspraak van 25 oktober 2006, ECLI:NL:RVS:2006:AZ0835) vervalt het procesbelang bij een kapvergunning als de bomen zijn gekapt. Het beoogde feitelijke gevolg – het voorkomen dat de 53 bomen worden gekapt – is immers niet meer te verwezenlijken. Eisers hebben daarom geen belang meer bij een oordeel van de rechtbank voor zover dat gericht is op de reeds 53 gekapte bomen.
8. De rechtbank stelt vast dat het geschil zich toespitst op de resterende zes bomen die gelegen zijn op het binnenterrein van het U-blok. Verweerder heeft aangegeven dat deze bomen alleen zullen worden gekapt als dat noodzakelijk is waarbij de inzet van verweerder is om zoveel mogelijk bomen te behouden.
9. Het betoog van eisers dat er sprake is van een weigeringsgrond zoals bedoeld in artikel 4.11b, vierde lid, van de APV slaagt niet.
9.1.
De rechtbank stelt vast dat het belang van verweerder bij het kappen van de bomen is gelegen in de herontwikkelingen van de Tweebosbuurt. Niet alleen wordt de wijk opnieuw ingericht maar er komt ook een nieuwe ontsluiting van de wijk. Voor de herontwikkeling dient de grond opgehoogd te worden tot het oorspronkelijke maaiveld. Uit het advies van de ABC, welke bij het bestreden besluit is overgenomen, volgt dat niet is gebleken dat een of meer van de weigeringsgronden van artikel 4:11b, vierde lid, van de APV zich voordoen. Verweerder stelt dat een aanvraag kan worden geweigerd in het belang van natuur- en milieuwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden, waarden van stads- en dorpsschoon en waarden voor recreatie en leefbaarheid. Doordat verweerder niet alleen heeft getoetst aan de Wnb, maar ook aan de gemeentelijke lijst met uniciteitscode, de lijst met Rijks-/ gemeentelijke monumenten en de gemeentelijke bestemmings- groen-, bomen- of landschapsplannen is er gekeken naar de waarden die genoemd worden in artikel 4.11b van de APV. Verweerder is van mening dat sommige bomen natuurlijk enige waarden hebben voor recreatie en leefbaarheid, maar dat deze waarden niet dusdanig zijn dat de vergunning geweigerd diende te worden. Verweerder heeft verder in haar verweerschrift toegelicht dat erkend wordt dat de exacte invulling en uitvoering van de hernieuwde Tweebosbuurt nog onzeker is. Maar gelet op het belang dat volgens verweerder gediend is met de herontwikkeling van de Tweebosbuurt, ziet verweerder het als haar taak om als grondeigenaar en wegbeheerder te doen wat binnen haar bevoegdheden en mogelijkheden ligt om de komst van deze hernieuwde wijk te faciliteren. Daarom is verweerder van mening dat zij na afweging van de in geding zijnde belangen in redelijkheid het belang bij een spoedige kap van de bomen groter heeft kunnen achten dan het belang bij handhaving van de bomen. De rechtbank volgt verweerder hierin. Eisers hebben verder niet met stukken onderbouwd dat sprake is van een weigeringsgrond van artikel 4:11b, vierde lid, van de APV. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat op de kap van deze bomen geen weigeringsgronden als bedoeld in artikel 4.11b, vierde lid, van de APV van toepassing zijn.
9.2.
De stelling van eisers dat de ontwikkeling van de Tweebosbuurt niet is neergelegd in (rechtmatige) besluitvorming en dat deze mogelijke ontwikkeling geen voldoende grondslag biedt voor het verlenen van een omgevingsvergunning, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Tussen partijen is niet in geschil dat er thans nog een procedure loopt bij de Afdeling en dat de exacte invulling van de Tweebosbuurt nog onzeker is. De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheid dat het bestemmingsplan nog niet onherroepelijk is vastgesteld en dat de exacte invulling van de Tweebosbuurt nog onzeker is, niet in de weg staat aan verlening van de kapvergunning. Niet is vereist dat sprake is van een in werking getreden of zelfs onherroepelijk geworden bestemmingsplan om tot verlening van de vergunning te kunnen overgaan. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling van 5 november 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BY3015). Overigens heeft verweerder ter zitting bevestigd met de kap te zullen wachten totdat de Afdeling positief zal hebben beslist over het bestemmingsplan.
10. Eisers stellen dat verweerder ten onrechte voorbij is gegaan aan alternatieven voor de kap van de bomen. Uit het advies van de ABC volgt dat dat tijdens de hoorzitting van 11 december 2020 gesproken is over de verplantbaarheid van de bomen. Daarbij is aangegeven dat het verplanten van bomen zeer ingewikkeld is en zelden leidt tot succes. Het traject van verplanten dient daarnaast ruim van tevoren ingezet te worden en ze dienen in de buurt herplaatst te worden, wil het enig succes hebben. Nu de wijk in zijn geheel aangepakt wordt voor de herontwikkeling zou dat minder voor de hand liggen. De ABC stelt vast dat uitgangspunt van verweerder en Vestia bij de herontwikkeling van de Tweebosbuurt is dat zoveel mogelijk bomen behouden blijven. Bovendien is een herplantplicht opgelegd voor het vervangen van de bomen die gekapt worden. Voorts is besproken dat de wijk tussen de 80 en 220 centimeter opgehoogd moet worden. Verder stelt de ABC vast dat tijdens de hoorzitting is gezegd dat bomen een ophoging als hier beoogd (80 centimeter) niet overleven, ook omdat een groot deel van het wortelpakket op 50 centimeter onder de grond zit. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de mogelijkheden van verplanting zijn onderzocht, dat er een herplantplicht is, dat de voorgenomen kap noodzakelijk is voor de beoogde sloop en het bouwrijp maken van de grond en dat er zo zuinig en zo laat mogelijk wordt gekapt. Daarnaast heeft verweerder uiteengezet dat nu nog niet precies bekend is waar de fundering van een eerder gesloopte school in de grond zit en dat dat de komende maanden zal worden onderzocht. Ligt er geen fundering in de grond dan hoeven de zes bomen niet gekapt te worden. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de toelichting van verweerder te twijfelen. Uit de stukken uit het dossier blijkt dat verweerder onderzoek heeft verricht naar de verplantbaarheid van de bomen. Eisers hebben geen tegenrapport ingediend. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende aannemelijk gemaakt dat hij gekeken heeft naar alternatieven voor de kap van de bomen. Het betoog van eisers slaagt niet.
11. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder na afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid de omgevingsvergunning voor de kap van de bomen heeft kunnen verlenen. Verweerder heeft het belang van de herontwikkelingen van de Tweebosbuurt, in redelijkheid zwaarder kunnen laten wegen dan het belang dat is gemoeid met het behoud van deze bomen. Door het verbinden van een herplantplicht aan de omgevingsvergunning heeft verweerder in voldoende mate het verlies van groen door het vellen van de bomen gecompenseerd.
12. Het vorenstaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep van eisers ongegrond is.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.C.W. van der Feltz, rechter, in aanwezigheid van mr. H.M. Hsu, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2022.
De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.