ECLI:NL:RBROT:2022:5153

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 juni 2022
Publicatiedatum
27 juni 2022
Zaaknummer
ROT 20/4572
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.C.W. van der Feltz
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake kapvergunning voor bomen in de Tweebosbuurt te Rotterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 juni 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over een omgevingsvergunning voor het kappen van 40 bomen in de Tweebosbuurt te Rotterdam. De vergunning werd verleend door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam op 25 november 2019, met een herplantplicht voor 40 bomen. Eisers, bestaande uit meerdere bewoners van de Tweebosbuurt, hebben beroep ingesteld tegen het besluit van 21 juli 2020, waarin hun bezwaar tegen de vergunning ongegrond werd verklaard. Tijdens de zitting op 10 juni 2022 hebben eisers hun bezwaren toegelicht, waarbij zij stelden dat de bomen van groot belang zijn voor de leefbaarheid en recreatie in de buurt. De rechtbank heeft de argumenten van eisers beoordeeld, waaronder de kwaliteit van de bomen en de noodzaak van de kap in het kader van de herontwikkeling van de Tweebosbuurt.

De rechtbank concludeert dat het college van burgemeester en wethouders in redelijkheid de omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen. De rechtbank oordeelt dat de belangen van de vergunninghoudster bij het kappen van de bomen voor de bouwrijpheid van de grond zwaarder wegen dan de belangen van eisers bij het behoud van de bomen. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de bomen aan het einde van hun levensduur zijn en dat er geen bijzondere waarden aan de bomen zijn die een weigering van de vergunning rechtvaardigen. De rechtbank verklaart het beroep van eisers tegen het bestreden besluit 1 ongegrond en verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 2 niet-ontvankelijk. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.518,-.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/4572

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 juni 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres], uit [vestigingsplaats eiseres], eiseres,

[naam eiser 1]uit [woonplaats eiser 1], eiser,
[naam eiser 2]uit [woonplaats eiser 2], eiser,
[naam eiser 3]uit [woonplaats eiser 3], eiser,
[naam eiser 4]uit [woonplaats eiser 4], eiser,
[naam eiser 5]uit [woonplaats eiser 5], eiseres,
hierna allen tezamen: eisers,
gemachtigde: mr. O.E. de Vries,
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, verweerder,

gemachtigde: mr. A.M.H. Dellaert.
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: Gemeente Rotterdam Stadsontwikkeling uit Rotterdam, vergunninghoudster.

Inleiding

Bij besluit van 25 november 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend voor het kappen van 40 bomen nabij de locatie [adres] (de locatie). Voorts is een herplantplicht voor 40 bomen opgelegd.
Bij besluit van 21 juli 2020 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Op 20 september 2021 heeft verweerder een wijzigingsbesluit (het bestreden besluit 2) genomen, inhoudende de intrekking van de omgevingsvergunning voor het kappen van 7 populieren.
Op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het beroep mede gericht tegen het bestreden besluit 2.
De rechtbank heeft het beroep op 10 juni 2022 op zitting behandeld. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde, bijgestaan door [naam 1] en [naam 2] (Bomenridders). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, bijgestaan door [naam 3] (projectleider) en [naam 4] (constructeur).

Beoordeling door de rechtbank

1. Op 7 augustus 2019 heeft vergunninghoudster een omgevingsvergunning aangevraagd voor de activiteit kappen van 40 bomen nabij de locatie. Het betreft een aanvraag voor het kappen van 31 populieren, 5 esdoorns, 2 sierperen, 1 schijnaccia en 1 meelbes.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder de gevraagde kapvergunning, onder voorschriften, verleend. Daarbij heeft verweerder overwogen dat de kap van de 40 bomen noodzakelijk is voor het bouwrijp maken en ophogen van Tweebosbuurt fase 1 Hilledijk. Dit conform het Masterplan Volumestad Parkstad en Tweebosbuurt. Verweerder overweegt verder dat uit het verplantbaarheidsonderzoek van 12 november 2019 is gebleken dat de bomen niet te verplanten zijn. Voorts heeft verweerder de aanvraag getoetst aan de Wet Natuurbescherming (Wnb), de gemeentelijke lijst van bomen met uniciteitscode en de lijst met Rijks-/gemeentelijke monumenten. Hieruit is volgens verweerder gebleken dat er niet meer dan een kleine kans is op een conflict met de Wnb. Het belang van vergunninghoudster om het bouwrijp maken en ophogen van de Tweebosbuurt fase 1 Hilledijk te realiseren is volgens verweerder groter dan het behoud van de 40 bomen. Verweerder heeft voorts een herplantplicht voor 40 bomen opgelegd.
3. Bij het bestreden besluit 1 heeft verweerder het primaire besluit, met onderschrijving en inachtneming van het advies van de Algemene Bezwaarschriftencommissie, kamer II, (ABC) van 22 juni 2020 en onder wijziging en aanvulling van de motivering, in stand gelaten en het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
4. Eisers kunnen zich met het bestreden besluit 1 niet verenigen en voeren hiertoe – kort samengevat – het volgende aan.
Eisers voeren aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4:11b, vierde lid, van de Algemene plaatselijke verordening Rotterdam 2012 (APV) niet van toepassing zijn. Eisers stellen dat verweerder heeft miskend dat de bomen wel degelijk van belang zijn voor de recreatie en leefbaarheid van de Tweebosbuurt en dat de bomen waarden van stads- en dorpsschoon hebben. Uit de toelichting bij de APV volgt dat hierbij gedacht kan worden aan bomen die algemeen gewaardeerd worden wegens hun schaduw, maar ook aan het positieve effect op klimatologische omstandigheden dat bomen kunnen hebben. Ook kan een rol spelen, dat bomen een visuele afscherming van industrie, verkeer en dergelijke bieden. Eisers stellen dat de bomen een positief effect hebben op de luchtkwaliteit en dat de bomen op een markante plek staan.
Voorts stellen eisers zich op het standpunt dat verweerder behalve op de belangen bij de herontwikkeling van de Tweebosbuurt ook op de conditie van de bomen heeft gewezen als rechtvaardiging voor de kap. Uit het boomtechnisch onderzoek van 12 november 2019 volgt namelijk dat de kwaliteit van zes bomen als ‘voldoende’ is beoordeeld. Bij drie bomen is de kwaliteit als ‘matig’ beoordeeld en bij 32 bomen is de kwaliteit als ‘slecht’. Eisers stellen, dat de conditie met goed onderhoud kan verbeteren en dat de strekking van het advies niet is dat de bomen moeten worden gekapt. Eisers betwisten dat de ontwikkeling van de Tweebosbuurt is neergelegd in (rechtmatige) besluitvorming en dat deze mogelijke ontwikkeling een voldoende grondslag biedt voor het verlenen van een omgevingsvergunning. Eisers verwijzen naar de uitspraak van deze rechtbank van 10 januari 2020 (ECLI:NL:RBROT:2020:125).
5.1.
Bij bestreden besluit 2 heeft verweerder een wijzigingsbesluit genomen. Verweerder heeft de omgevingsvergunning voor het kappen van zeven populieren met de nummers 40, 27, 14 , 29, 46, 45 en 33 ingetrokken. Deze bomen zullen worden behouden en de opgelegde herplantplicht in het bestreden besluit 1 zal worden verminderd met zeven bomen.
5.2.
Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb heeft het beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben. Eiseres hebben ter zitting toegelicht dat zij - gelet op de strekking van besluit 2 - geen belang te hebben bij een vernietiging van het bestreden besluit 2. De nadere besluitvorming geeft de rechtbank wel aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eisers redelijkerwijs in verband met de behandeling van het beroep gericht tegen het bestreden besluit 1 heeft moeten maken.
6. De rechtbank stelt allereerst vast dat de verleende omgevingsvergunning, het bestreden besluit 1, nu alleen ziet op het kappen van 33 bomen (24 populieren, 5 esdoorns, 2 sierperen, 1 schijnaccia en 1 meelbes).
7.1.
Op grond van artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder g, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) geldt voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om houtopstand te vellen of te doen vellen, een zodanige bepaling als een verbod om een project voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteiten bestaat, uit te voeren zonder omgevingsvergunning.
Op grond van artikel 2.18 van de Wabo kan voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.2 de omgevingsvergunning slechts worden verleend of geweigerd op gronden die zijn aangegeven in de betrokken verordening.
7.2.
Op grond van artikel 4:11, eerste lid, onder b van de APV is het verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag een overige houtopstand te vellen of te doen vellen.
Op grond van artikel 4.11b, vierde lid, onder b van de APV kan verweerder de vergunning weigeren of onder voorwaarden verlenen in het belang van natuur- en milieuwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden, waarden van stads- en dorpsschoon en waarden voor recreatie en leefbaarheid.
Ingevolge artikel 4.11f van de APV kunnen er bijzondere vergunningsvoorwaarden worden opgenomen in de vergunning.
8. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) (bijvoorbeeld de uitspraak van 10 augustus 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR4883) moet een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het kappen van houtopstand worden getoetst aan het beoordelingskader van de gemeentelijke verordening. In dit geval is dat dus de APV. Dat beoordelingskader staat los van het beoordelingskader van de te volgen procedures op grond van de Wabo.
De beslissing om wel of niet een omgevingsvergunning voor het kappen te verlenen is een zogenoemde discretionaire bevoegdheid van verweerder. Dat betekent dat verweerder, als zich een van de in artikel 4:11b, vierde lid, van de APV genoemde waarden voordoet, de vergunning kan weigeren, maar dat hij daartoe niet verplicht is. Verweerder zal daarbij een belangenafweging moeten maken. Voor de bestuursrechter geldt dat hij verweerders beslissing terughoudend moet toetsen. Deze toetsing is beperkt tot de vraag of verweerder bij afweging van belangen in redelijkheid de omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen.
9. Het betoog van eisers dat er sprake is van een weigeringsgrond zoals bedoeld in artikel 4.11b, vierde lid, van de APV slaagt niet.
9.1.
De rechtbank stelt vast dat het belang van verweerder bij het kappen van de bomen gelegen is in het bouwrijp maken en ophogen van de grond ten behoeve van de ontwikkelingen van de Tweebosbuurt. Bij het bestreden besluit 1 heeft verweerder het advies van de ABC overgenomen. Uit dit advies volgt dat geen sprake is van de waarden zoals bedoeld in artikel 4.11b, vierde lid van de APV. De ABC heeft hierover gezegd dat de bomen oud zijn geworden, ongeveer 60-65 jaar, en dat de bomen aan het einde van hun levensduur zitten. Voorts stelt de ABC vast dat uit de rapportage van de Bomenwacht Nederland van 12 november 2019 blijkt dat 31 bomen een slechte kwaliteit hebben en drie bomen een matige kwaliteit. Verder wordt overwogen dat de gemiddelde leeftijd van populieren in een stedelijk omgeving 50 jaar is en dat onderhavige bomen ouder zijn. Verweerder heeft verder in haar verweerschrift toegelicht dat ten tijde van de hoorzitting in de bezwaarprocedure de heer E. van Hemert namens verweerder heeft aangegeven dat bij de boordeling van de aanvraag van de omgevingsvergunning aan de waarden zoals bedoeld in artikel 4.11b, vierde lid, van de APV, waaronder die van recreatie en leefbaarheid, stads- en dorpsschoon, is getoetst en daarbij geen reden is gezien om de vergunning te weigeren. Verweerder heeft daarbij betrokken dat het merendeel van de bomen een slechte kwaliteit heeft en aan het einde van hun levensduur zijn. De bomen hebben geen bijzondere waarde, noch betreft het herdenkingsbomen, aldus verweerder. Verder heeft verweerder toegelicht dat onderzoek (rapport van de Bomenwacht Nederland van 12 november 2019) is verricht naar de kwaliteit en verplantbaarheid van de bomen. Verweerder stelt het belang van bomen voor de luchtkwaliteit te onderkennen, maar ziet niet in dat de tijdelijke afwezigheid van een enkele rij (bladverliezende) bomen een zodanig effect heeft op de lokale luchtkwaliteit dat om die reden van de kap zou moeten worden afgezien.
9.2.
De rechtbank stelt verder vast dat eisers geen tegenrapport hebben ingediend tegen het boomtechnisch rapport van de Bomenwacht Nederland van 12 november 2019. Daarom mag verweerder bij de beoordeling van het rapport Bomenwacht Nederland van 12 november 2019 uitgaan. De enkele verklaring ter zitting van [naam 2] (de Bomenridders) dat de bomen nog minstens 15 tot 20 jaar kunnen leven, acht de rechtbank onvoldoende. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er daarom geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de bomen geen bijzondere waarden hebben. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat op de bomen geen weigeringsgronden als bedoeld in artikel 4.11b, vierde lid, van de APV van toepassing zijn.
10. Het betoog van eisers dat de ontwikkeling van de Tweebosbuurt niet is neergelegd in (rechtmatige) besluitvorming en dat deze mogelijke ontwikkeling geen voldoende grondslag biedt voor het verlenen van een omgevingsvergunning, slaagt niet. Tussen partijen is niet in geschil dat er thans nog een procedure loopt bij de Afdeling en dat de exacte invulling van de Tweebosbuurt nog onzeker is. De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheid dat het bestemmingsplan nog niet onherroepelijk is vastgesteld en dat de exacte invulling van de Tweebosbuurt nog onzeker is, niet in de weg staat aan verlening van de kapvergunning. Niet is vereist dat sprake is van een in werking getreden of zelfs onherroepelijk geworden bestemmingsplan om tot verlening van de vergunning te kunnen overgaan. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling van 5 november 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BY3015). Verweerder heeft verder ter zitting nog verklaard dat vergunninghoudster niet zal overgaan tot het kappen van de bomen tot de uitspraak van de Afdeling inzake het nieuwe bestemmingsplan ‘Tweebosbuurt Zuid-Oost’. De stelling van eisers dat uit het boomtechnisch onderzoek van 12 november 2019 niet volgt dat het advies is geweest de bomen te kappen, treft geen doel. Uit het boomtechnisch onderzoek volgt dat het onderzoek zich heeft toegespitst op de kwaliteit van de bomen en de verplantbaarheid van de bomen.
11. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder na afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid de omgevingsvergunning voor de kap van de bomen heeft kunnen verlenen. Verweerder heeft bij het bestreden besluit 1 het belang van het kappen van de bomen in verband met het bouwrijp maken van de grond (twee meter ophogen) voor de ontwikkelingen van de Tweebosbuurt, in redelijkheid zwaarder kunnen laten wegen dan het belang dat is gemoeid met het behoud van deze bomen. Door het verbinden van een herplantplicht aan de omgevingsvergunning heeft verweerder in voldoende mate het verlies van groen door het vellen van de bomen gecompenseerd.
12. Het vorenstaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep van eisers ongegrond is.
13. De rechtbank ziet wel aanleiding verweerder te veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten omdat verweerder naar aanleiding van het beroep van eisers het bestreden besluit 1 middels het bestreden besluit 2 heeft gewijzigd door de omgevingsvergunning van zeven populieren in te trekken. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.518,-. Ook dient verweerder het door eisers betaalde griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep tegen bestreden besluit 1 ongegrond;
 verklaart het beroep tegen bestreden besluit 2 niet-ontvankelijk;
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.518,-.
 draagt verweerder op het door eisers betaalde griffierecht van € 354,- aan eisers te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.C.W. van der Feltz, rechter, in aanwezigheid van mr. H.M. Hsu, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2022.
De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.