ECLI:NL:RBROT:2022:5162

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 juni 2022
Publicatiedatum
27 juni 2022
Zaaknummer
ROT 22/1070
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het opleggen van een onderzoek naar de rijgeschiktheid na vermoeden van ongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 juni 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen een eiser en de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). De eiser, die een medisch onderzoek moest ondergaan om zijn rijgeschiktheid te beoordelen, was van mening dat hij slachtoffer was van leeftijdsdiscriminatie. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en het besluit van het CBR om een onderzoek naar de rijvaardigheid op te leggen, bevestigd.

De aanleiding voor het onderzoek was een melding van de politie op 12 november 2021, waarin werd aangegeven dat er een vermoeden bestond dat de eiser niet meer over de rijvaardigheid beschikte. Dit vermoeden was gebaseerd op observaties van de politie, waaronder het feit dat de eiser niet in staat was zijn auto terug te vinden en problemen had met zijn kortetermijngeheugen. De rechtbank oordeelde dat het CBR terecht had besloten tot het opleggen van een onderzoek, aangezien er voldoende aanwijzingen waren voor een vermoeden van ongeschiktheid.

De rechtbank benadrukte dat het CBR bij het opleggen van een onderzoek niet alleen moet afgaan op de rijstijl van de eiser, maar ook op andere relevante feiten en omstandigheden. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat de waarnemingen van de agenten onjuist waren en dat het CBR terecht had gehandeld door het onderzoek op te leggen en het rijbewijs van de eiser te schorsen. De rechtbank wees erop dat de persoonlijke omstandigheden van de eiser, zoals zijn invaliditeit, niet konden worden meegewogen in de besluitvorming over de rijgeschiktheid.

De uitspraak van de rechtbank is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep. De rechter was verhinderd te tekenen, maar de uitspraak is in aanwezigheid van de griffier gedaan.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/1070

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 juni 2022 in de zaak tussen

[naam eiser], uit [woonplaats eiser]

(eiser)
(gemachtigde: [naam 1]),
en
De algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR)(verweerder)
(gemachtigde: mr. E. van Pernis - van de Wal).

Inleiding

Verweerder heeft op 7 januari 2022 (het primaire besluit) bepaald dat eiser een medisch onderzoek moet ondergaan om te beoordelen of hij nog geschikt is om te rijden. Ook heeft verweerder de geldigheid van eisers rijbewijs geschorst.
Met het bestreden besluit van 23 februari 2022 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven. Hiertegen heeft eiser beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 15 juni 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en namens verweerder [naam 2].

Totstandkoming van het besluit

1. De politie heeft aan verweerder op 12 november 2021 medegedeeld dat een vermoeden bestaat dat eiser niet langer beschikt over de rijvaardigheid (lichamelijke of geestelijke gesteldheid) om motorrijtuigen te besturen waarvoor eisers rijbewijs is afgegeven. Uit het meegestuurde politierapport blijkt dat eiser zijn auto niet kon terugvinden in de Q-park parkeergarage aan de Twentestraat in Rotterdam. Eiser kon ook niet vertellen welke dag het was, welke route hij naar de parkeergarage had gereden en wat hij daar kwam doen. Eiser verklaarde de laatste tijd meer en meer last te hebben van problemen met zijn kortetermijngeheugen.

Het beroep van eiser

2. Eiser voert in beroep aan dat hij slachtoffer is geworden van een ambtelijk systeem waarbij zijn leeftijd de bepalende factor is. Eiser ervaart dat als leeftijdsdiscriminatie. Dat hij geen antwoord kon geven op de vragen die de agenten hem stelden kwam door een combinatie van factoren, maar niet door verwardheid. Hij had het koud, was gericht op het vinden van zijn auto en de vragen waren irrelevant. De agenten hebben hem naar huis gevolgd en hadden geen aanmerkingen op zijn rijstijl. Hij kan zijn rijbewijs niet missen vanwege zijn invaliditeit.

Het wettelijk kader

3. Bij de beoordeling van het beroep zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang.
In artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW) is bepaald dat indien (bij de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen) een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR doen onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld.
Indien een mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, besluit het CBR op basis van artikel 131, eerste lid van de WVW in de bij ministeriële regeling aangegeven gevallen tot:
b. een onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid.
In artikel 23, derde lid, onder b van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 is bepaald dat het CBR besluit dat betrokkene zich dient te onderwerpen aan een onderzoek naar de rijvaardigheid dan wel geschiktheid in het geval van feiten of omstandigheden als genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage onder B, onderdelen I (lichamelijke geschiktheid) en II (geestelijke geschiktheid).

Beoordeling door de rechtbank

4.1.
De rechtbank moet beoordelen of verweerder terecht aan eiser een onderzoek naar de rijvaardigheid mocht opleggen op basis van de feiten en omstandigheden uit het politierapport van 12 november 2021.
4.2.
Voor het opleggen van een onderzoek naar de rijgeschiktheid hoeft slechts het
vermoedenvan ongeschiktheid te worden vastgesteld. Juist het opgelegde onderzoek is bedoeld om te kunnen bepalen of iemand geschikt is om een motorrijtuig te besturen. Uit vaste rechtspraak blijkt dat verweerder daarbij uit mag gaan van een politierapport indien dat een voldoende nauwkeurige en uitgebreide omschrijving bevat van de waargenomen gedragingen die aan het vermoeden ten grondslag zijn gelegd. Het politierapport van 12 november 2021 voldoet aan die eisen. Met alleen het ontkennen van de feiten en omstandigheden uit het politierapport heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat de waarnemingen van de agenten onjuist waren. Er is daarom ook geen aanleiding om te twijfelen aan de daarop gebaseerde conclusie dat eiser verward overkwam. Dat de agenten geen aanmerkingen hadden op eisers rijstijl en weggedrag doet aan die conclusie niet af. Gelet hierop heeft verweerder terecht het onderzoek opgelegd en in afwachting van de uitkomst van het onderzoek eisers rijbewijs geschorst. Dat eiser zijn rijbewijs nodig heeft vanwege zijn invaliditeit is een omstandigheid die verweerder niet in zijn besluitvorming kon meewegen. Bij een vermoeden van rij-ongeschiktheid moet verweerder namelijk een onderzoek opleggen en het rijbewijs schorsen.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond en het bestreden besluit blijft daardoor in stand.
6. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.B.J. van Elden, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2022.
De rechter is verhinderd te tekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.