In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 10 juni 2022, heeft de kantonrechter zich gebogen over een kort geding tussen Morevent B.V. en SA Holding B.V. De eiser, Morevent, vorderde betaling van achterstallige huur en ontruiming van de gehuurde bedrijfsruimte door SA Holding. De procedure volgde op een huurachterstand die door SA Holding was opgelopen, waarbij de eiser stelde dat de huurachterstand ongeveer vier maanden bedroeg. SA Holding betwistte de vordering en voerde aan dat de servicekosten niet volledig waren voldaan en dat er onduidelijkheid bestond over de hoogte van de gevorderde bedragen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 18 mei 2022 werd duidelijk dat SA Holding op de dag voor de behandeling nog een bedrag van € 5.057,- had voldaan, maar dat er nog een vordering van € 15.395,35 resteerde. De kantonrechter oordeelde dat de hoogte van de huurachterstand niet voldoende was vastgesteld om de vordering in kort geding toe te wijzen. Bovendien werd overwogen dat de gevorderde ontruiming een vergaande maatregel is die grote gevolgen heeft voor de huurder, en dat er in kort geding grote terughoudendheid moet worden betracht.
De kantonrechter concludeerde dat de onduidelijkheid over de servicekosten en de huurachterstand niet rechtvaardigde dat de vordering tot ontruiming werd toegewezen. De rechter wees de vordering van Morevent af en veroordeelde haar in de proceskosten van SA Holding, vastgesteld op € 498,-. Dit vonnis benadrukt het belang van duidelijke afspraken en transparantie in huurrelaties, evenals de noodzaak voor een zorgvuldige beoordeling van vorderingen in kort geding.