ECLI:NL:RBROT:2022:5295

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 juni 2022
Publicatiedatum
29 juni 2022
Zaaknummer
C/10/638583 / KG ZA 22-401
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een gevorderd contactverbod in een kort geding tussen ex-partners met minderjarige kinderen

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, vorderde de vrouw in kort geding een contactverbod tegen de man, haar ex-partner, voor de duur van twee jaar. De vrouw stelde dat de man zich negatief, beledigend en bedreigend over haar uitliet op sociale media, wat haar angst voor hem vergrootte en niet in het belang van hun kinderen was. De man voerde verweer en betwistte de beschuldigingen, stellende dat zijn communicatie voornamelijk gericht was op het ouderschap en niet op de vrouw zelf. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende feiten en omstandigheden waren die een contactverbod rechtvaardigden. De negatieve uitlatingen van de man waren voornamelijk uit 2020 en recente berichten waren niet stelselmatig onrechtmatig. De vrouw had bovendien de mogelijkheid om contact via sociale media te blokkeren. De vordering werd afgewezen en de proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/638583 / KG ZA 22-401
Vonnis in kort geding van 27 juni 2022
in de zaak van
[naam eiseres],
wonende te [woonplaats eiseres],
eiseres,
advocaat mr. M.M.J. Bos te Dordrecht,
tegen
[naam gedaagde],
wonende op een geheim adres,
gedaagde,
advocaat mr. G. Demir te Gilze.
Partijen worden hierna de vrouw en de man genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 25 mei 2022;
  • de 9 producties van de vrouw;
  • de conclusie van antwoord;
  • de mondelinge behandeling op 13 juni 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
Partijen hebben gedurende 12,5 jaar een relatie gehad. Uit die relatie zijn twee (thans nog minderjarige) kinderen geboren, een zoon en een dochter.
2.2.
In augustus 2020 is de relatie tussen partijen geëindigd. De vrouw is belast met het gezag over de kinderen.
2.3.
Bij beschikking van deze rechtbank van 7 oktober 2021 zijn de kinderen onder toezicht gesteld van William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering te Amsterdam (hierna: de GI) tot 7 oktober 2022. Bij beschikking van 27 oktober 2021 heeft de kinderrechter machtiging verleend tot uithuisplaatsing van de zoon in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 27 april 2022. De procedure betreffende het ouderlijk gezag, de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht is nog in behandeling bij deze rechtbank.
2.4.
Bij e-mailberichten van 12 oktober 2021, 8 april 2022 en 5 mei 2022 aan de advocaat van de man heeft de advocaat van de vrouw de man gesommeerd om zich niet negatief, beledigend of bedreigend uit te laten over de vrouw op sociale media.

3..Het geschil

3.1.
De vrouw vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. de man te verbieden op enigerlei wijze, waaronder mede begrepen mondeling, telefonisch, schriftelijk, via internet en/of sociale media (waaronder begrepen maar niet uitsluitend WhatsApp, Faccbook, Instagram, Twitter, Telegram) contact te leggen met de vrouw, in ieder geval voor de duur van 2 jaar, althans een periode door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen, te rekenen vanaf de dag van betekening van het te wijzen vonnis;
II. de man te veroordelen voor iedere niet-nakoming van het onder I. gevorderde van het te wijzen vonnis aan de vrouw een dwangsom te betalen;
III. de man te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2.
De man voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang van de vrouw bij haar vordering vloeit voort uit de aard van de zaak.
4.2.
Vooropgesteld wordt dat het gevorderde contactverbod een inbreuk vormt op het aan een ieder toekomend recht op de persoonlijke levenssfeer en het recht om zich in vrijheid te uiten. Voor toewijzing van een dergelijke vordering is vereist dat sprake is van in hoge mate aannemelijke feiten en omstandigheden die zo'n inbreuk kunnen rechtvaardigen.
4.3.
De vrouw stelt dat de man, ondanks dat hij daar meerdere malen op is aangesproken, zich negatief, intimiderend en beledigend blijft uitlaten over en tegen de vrouw op Facebook respectievelijk via WhatsApp. Door aanhoudend op deze manier direct en indirect te communiceren met de vrouw handelt de man niet in het belang van de kinderen en vergroot hij de angst die de vrouw reeds voor de man heeft, aldus de vrouw.
4.4.
De man stelt zich op het standpunt dat er geen feiten of omstandigheden zijn die een contactverbod rechtvaardigen. Hij erkent dat de communicatie tussen partijen niet goed verloopt, maar betwist dat hij voortdurend negatieve en beledigende berichten over de vrouw verstuurt en plaatst op sociale media. In een periode van bijna drie jaar heeft de man veel berichten gestuurd die enkel zien op het ouderschap van partijen. De vrouw weigert het gesprek aan te gaan met de man, waardoor van een goed lopend voortgezet ouderschap niet kan worden gesproken. Zijn berichten op Facebook zijn van algemene aard en niet in direct verband te stellen met de vrouw. Daarnaast gaat het veelal om oude Facebook- en WhatsApp-berichten. In de afgelopen periode is er geen contact geweest tussen partijen en heeft de man geen berichten op sociale media geplaatst, aldus de man.
4.5.
Duidelijk is dat partijen onder een problematische verstandhouding uit elkaar zijn gegaan in 2020 en dat die verstandhouding sindsdien niet is verbeterd waardoor partijen (nog) niet in staat zijn om met elkaar in overleg te gaan over het gezag over en de omgang met de kinderen. De vrouw verwijt de man dat hij zich via sociale media bedreigend en beledigend jegens haar opstelt en zich negatief over haar uitlaat tegenover de kinderen. De man verwijt de vrouw dat zij niet reageert op zijn berichten en vragen aangaande de kinderen.
4.6.
De vrouw heeft ter onderbouwing van haar standpunt verschillende Facebook- en WhatsApp-berichten overgelegd, waarin de man zich inderdaad met negatief en dreigend taalgebruik over haar of jegens haar uitlaat. Die berichten dateren echter veelal uit 2020. De berichten van dit jaar betreffen WhatsApp-berichten die de man op 3 mei 2022 aan de vrouw heeft verzonden en twee berichten die de man op 3 mei respectievelijk 22 mei 2022 op Facebook heeft geplaatst. Hoewel in de Facebook-berichten de naam van de vrouw niet wordt genoemd, kan – anders dan de man meent – uit de context van de tekst worden afgeleid dat het wel degelijk betrekking heeft op de vrouw. De voorzieningenrechter stelt voorop dat de inhoud van de uitlatingen van de man onnodig kwetsend is en een goede communicatie tussen partijen (die de man juist zo graag wenst) in de weg staat. Aan de andere kant mag van de vrouw worden verwacht dat zij (al dan niet via de GI of haar advocaat) reageert op vragen van de man over het welzijn van de kinderen. Nu de negatieve uitlatingen van de man overwegend in 2020 hebben plaatsgevonden en recente uitlatingen alleen dateren van mei 2022 is er geen sprake van stelselmatig onrechtmatig gedrag aan de zijde van de man dat een contactverbod kan rechtvaardigen. Daarbij speelt mee dat de vrouw de mogelijkheid heeft om zelf maatregelen te treffen door het contact met de man via WhatsApp en Facebook te blokkeren. Ter zitting heeft zij desgevraagd geen afdoende verklaring gegeven waarom zij daar nog niet toe over is gegaan. Voor de communicatie met de man over de kinderen is instandhouding van die contacten niet nodig, nu die communicatie thans verloopt via de GI en de advocaten. Verder geldt dat gesteld noch gebleken is dat de man op andere wijze contact (mondeling, telefonisch, schriftelijk of via andere sociale media) heeft gezocht met de vrouw. Dat gedeelte van het gevorderde contactverbod is ingegeven door de vrees dat de man die middelen zou kunnen aanwenden om contact te zoeken met de vrouw. De vrouw heeft echter geen omstandigheden aangedragen waaruit blijkt dat die vrees reëel is.
4.7.
Het voorgaande betekent dat de vordering wordt afgewezen.
4.8.
Nu partijen voorheen in een affectieve relatie tot elkaar stonden, worden de proceskosten tussen hen gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5..De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2022.
2091 / 2009