ECLI:NL:RBROT:2022:5318

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 juni 2022
Publicatiedatum
30 juni 2022
Zaaknummer
C/10/622334 / HA ZA 21-639
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding van kosten na ongeval met vuilniswagen in overslagstation

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een ongeval met een vuilniswagen dat plaatsvond op 13 mei 2019. De eiser, N.V. Haagse Milieu Services (HMS), vorderde vergoeding van kosten die zij had gemaakt voor opslag, overslag, transport en verbranding van afval, na een ongeval dat het overslagstation had gesloten. De rechtbank had eerder in een tussenvonnis van 23 februari 2022 vastgesteld dat Renewi een bedrag van € 14.585,00 in rekening had gebracht aan HMS voor de op- en overslag van afval. HMS stelde dat dit bedrag niet alleen opslagkosten betrof, maar ook transport- en verbrandingskosten. De gedaagde partij, AVR-Afvalverwerking B.V., betwistte deze vordering en stelde dat HMS niet had aangetoond dat het afval daadwerkelijk was verbrand en dat de kosten niet in overeenstemming waren met de afspraken tussen AVR en de gemeente Den Haag.

De rechtbank oordeelde dat HMS voldoende had aangetoond dat de kosten die in rekening waren gebracht door Renewi gebruikelijk waren onder de omstandigheden van het ongeval. De rechtbank wees de vordering tot vergoeding van de kosten van opslag, overslag, transport en verbranding toe, maar wees de vordering tot vergoeding van extra kraankosten af, omdat HMS onvoldoende had onderbouwd welke kraanwerkzaamheden precies waren uitgevoerd en wat het verband was met het ongeval.

Uiteindelijk werd AVR veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 87.764,11 aan HMS, vermeerderd met wettelijke rente, en tot betaling van buitengerechtelijke kosten van € 1.529,21. AVR werd ook veroordeeld in de proceskosten, die op € 8.715,96 werden vastgesteld. Dit vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/622334 / HA ZA 21-639
Vonnis van 29 juni 2022
in de zaak van
de naamloze vennootschap
N.V. HAAGSE MILIEU SERVICES (NVHMS),
gevestigd te Den Haag,
eiseres,
advocaat mr. P.E. van Dam te Zwolle,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AVR-AFVALVERWERKING B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. V.R. Pool en mr. A.H.C. Lengton te Rotterdam.
Partijen zullen hierna HMS en AVR genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 23 februari 2022 en de daarin genoemde processtukken;
  • de akte na tussenvonnis van HMS, met productie 26;
  • de antwoordakte van AVR, met productie AVR-4.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De verdere beoordeling

Inleiding en standpunten van partijen

2.1.
Bij tussenvonnis van 23 februari 2022 heeft de rechtbank vastgesteld dat Van Vliet Contrans / Renewi (hierna: Renewi) een bedrag van € 14.585,00 in rekening heeft gebracht aan HMS voor de op- en overslag van afval gedurende de tijd dat het overslagstation gesloten was als gevolg van het ongeval waarop deze procedure betrekking heeft. De rechtbank heeft HMS in de gelegenheid gesteld om nader te onderbouwen dat het tarief, dat Renewi in rekening heeft gebracht, in overeenstemming was met afspraken waarbij AVR partij is of was, of dat dat tarief gebruikelijk was voor de op- en overslag van afval bij Renewi onder de omstandigheden zoals die zich in dit geval hebben voorgedaan.
2.2.
HMS stelde aanvankelijk dat het bedrag van € 14.485,50 alleen betrekking had op opslagkosten. Zij stelt dat haar uit nader onderzoek echter is gebleken dat het afval niet alleen is op- en overgeslagen, maar ook is getransporteerd en verbrand. Het tarief dat daarvoor in rekening is gebracht bedraagt € 135,00 per ton. Volgens HMS stelt AVR zelf dat dat tarief duidt op een “afvalverbrandingstarief”, zodat dat tarief geen nadere onderbouwing behoeft.
2.3.
AVR stelt dat HMS er niet in is geslaagd de nadere onderbouwing, waartoe de rechtbank haar in de gelegenheid heeft gesteld, te leveren. Volgens AVR is het tarief dat in rekening is gebracht niet gerelateerd aan afspraken tussen AVR en de gemeente Den Haag. Bovendien kan HMS zich in deze stand van de procedure niet alsnog op het standpunt stellen dat het tarief niet alleen betrekking had op op- en overslagkosten, maar ook op verbrandingskosten. HMS heeft geen bewijsstukken overgelegd waaruit blijkt dat het afval daadwerkelijk verbrand is. Ook heeft HMS niet aangetoond dat er noodzaak was om het afval te laten transporteren en verbranden. Het tarief, dat volgens de tariefafspraken tussen AVR en de gemeente De Haag enerzijds en Renewi anderzijds in rekening had moeten worden gebracht voor op- en overslag, bedroeg € 71,65 per ton. Ook betwist AVR dat zij het gevorderde bedrag van € 1.098,30, met betrekking tot extra kraankosten, moet vergoeden.
Kosten van opslag, overslag, transport en verbranding
2.4.
De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van het door HMS aan Renewi betaalde bedrag van € 14.485,50 toewijzen, op de volgende gronden.
2.5.
HMS vordert onder meer vergoeding van de kosten die haar in rekening zijn gebracht door Renewi. In de dagvaarding en tijdens de mondelinge behandeling heeft HMS deze kosten aangeduid als op- en overslagkosten en pas na het tussenvonnis heeft zij gesteld dat die kosten daarnaast ook de kosten van transport en verbranding omvatten. AVR is in de gelegenheid gesteld op deze stelling te reageren bij akte, hetgeen zij ook gedaan heeft. Door het feit dat HMS haar stellingen op dit punt heeft aangepast is AVR dan ook niet in haar belangen geschaad.
2.6.
Uit een verklaring van [naam 1], werkzaam als Area Manager bij Renewi, die door HMS in het geding is gebracht, blijkt dat het afval door Renewi naar AEB in Amsterdam is vervoerd en dat het door AEB is verbrand. De betwisting door AVR dat verbranding daadwerkelijk heeft plaatsgevonden is in het licht van deze verklaring onvoldoende onderbouwd.
2.7.
AVR stelt dat HMS, in geval van stremming van het overslagstation, het afval op grond van het calamiteitenplan naar de afvalverwerking van AVR in Rozenburg had moeten vervoeren en dat HMS daar zonder overleg met AVR van is afgeweken. Zonder nadere toelichting, die AVR niet heeft gegeven, kan de rechtbank uit de tekst van het calamiteitenplan niet afleiden dat deze stelling juist is. Deze stelling is ook niet te verenigen met hetgeen [naam 2] tijdens de mondelinge behandeling namens AVR heeft verklaard, namelijk dat in het verleden in geval van calamiteiten tijdelijk kon worden gestort bij Avalex in Delft, maar dat dat op het moment van het ongeval niet kon en dat toen in overleg tussen HMS en AVR Renewi als alternatief is aangewezen. Dit verweer wordt daarom gepasseerd.
2.8.
AVR heeft aangevoerd dat, als zij al enige vergoeding zou moeten betalen, die vergoeding beperkt zou moeten zijn tot het tarief dat tussen AVR en de gemeente Den Haag enerzijds en Renewi anderzijds is overeengekomen, te weten € 71,65 per ton. Die stelling is zonder nadere uitleg, die AVR niet heeft gegeven, niet te begrijpen, omdat dit tarief kennelijk niet mede transport- en verbrandingskosten omvat. Voor zover AVR daarmee wil betogen dat de kosten van transport en verbranding kosten zijn die HMS ook had moeten dragen als het ongeval niet had plaatsgevonden en dat die kosten daarom niet het gevolg zijn van het ongeval, is dit verweer onvoldoende onderbouwd. In het geval dat AVR dat had willen betogen, had het op de weg van AVR gelegen om gemotiveerd aan te geven welk gedeelte van de gemaakte kosten HMS in ieder geval had moeten maken, ook als het ongeval niet had plaatsgevonden. AVR heeft dat echter niet gedaan.
2.9.
De rechtbank gaat er op grond van het bovenstaande dan ook vanuit dat een tarief van € 135,00 per ton, onder de omstandigheden zoals die zich in dit geval hebben voorgedaan, gebruikelijk was voor de werkzaamheden die Renewi heeft verricht en heeft doen verrichten als gevolg van het ongeval op 13 mei 2019.
Kosten van extra inzet van een kraan
2.10.
De vordering tot vergoeding van de extra inzet van een kraan, ter hoogte van € 1.098,30, zal worden afgewezen. In het licht van de gemotiveerde betwisting door AVR heeft HMS onvoldoende onderbouwd gesteld om wat voor kraanwerkzaamheden het precies gaat, wat het verband is tussen het ongeval en de gestelde extra kraanwerkzaamheden en waarom alle extra kraanuren boven 40 uur per week aan het ongeval zouden moeten worden toegerekend.
Toewijsbare hoofdsom en buitengerechtelijke kosten
2.11.
Op grond van hetgeen in het tussenvonnis en hiervoor is overwogen en in aanmerking nemend het eigen schuld percentage van 20%, zal voor wat betreft de hoofdsom een bedrag van € 87.764,11 aan HMS worden toegewezen. Dit bedrag is het totaal van de onderstaande bedragen:
 materiële schade aan de vuilniswagen: € 54.640,00
 bergings- en opruimingskosten: € 11.267,71
 kosten opslag en verbranding afval: € 11.588,40
 huur vervangende vuilniswagen: € 2.588,00
 boete Inspectie SZW: € 7.680,00
2.12.
Aan buitengerechtelijke kosten zal een bedrag van € 1.529,21 worden toegewezen.
Proceskosten en uitvoerbaarverklaring bij voorraad
2.13.
AVR is grotendeels in het ongelijk gesteld en zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten. AVR heeft gesteld dat de halsstarrige houding van HMS tot deze procedure heeft geleid. In deze procedure is vastgesteld dat AVR voor 80% aansprakelijk is voor de door HMS geleden schade; naar de rechtbank begrijpt ligt dit percentage dichter bij de positie die HMS heeft ingenomen in de schikkingsonderhandelingen die tussen partijen gevoerd zijn, dan bij die van AVR. Van een halsstarrige houding van HMS, die aanleiding zou geven tot het compenseren van de proceskosten, is de rechtbank dan ook niet gebleken.
2.14.
De rechtbank stelt de totale kosten aan de zijde van HMS tot vandaag vast op € 90,96 aan dagvaardingskosten, € 4.200,00 aan griffierecht en € 4.425,00 aan salaris voor de advocaat (2,5 punten x € 1.770 tarief). Dit is totaal € 8.715,96. De gevorderde nakosten worden ook toegewezen.
2.15.
Dit vonnis wordt, zoals gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

3..De beslissing

De rechtbank
3.1.
veroordeelt AVR tot betaling aan HMS van een bedrag van € 87.764,11, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 54.640,00 vanaf 14 mei 2019; over een bedrag van € 11.267,71 vanaf 30 augustus 2019; over een bedrag van € 11.588,40 vanaf 26 september 2019; over een bedrag van € 1.256,00 vanaf 2 augustus 2019; over een bedrag van € 628,00 vanaf 16 augustus 2019; over een bedrag van € 364,00 vanaf 23 augustus 2019; over een bedrag van € 340,00 vanaf 30 augustus 2019 en over een bedrag van € 7.680,00 vanaf 4 september 2020, alles tot de dag van volledige betaling;
3.2.
veroordeelt AVR tot betaling aan HMS van een bedrag van € 1.529,21, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag van volledige betaling;
3.3.
veroordeelt AVR in de proceskosten, aan de zijde van HMS tot op heden begroot op € 8.715,96, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
3.4.
veroordeelt AVR in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00, dan wel, indien AVR niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, begroot op € 248,00, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
3.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
wijst af het anders of meer gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A. Vriezen en in het openbaar uitgesproken op 29 juni 2022.
[2054/3393]