ECLI:NL:RBROT:2022:5335

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 juni 2022
Publicatiedatum
1 juli 2022
Zaaknummer
rekestnummer 20-15
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omzetting van faillissement in schuldsaneringsregeling met betrekking tot verzoeker en curator

In deze zaak heeft verzoeker een verzoekschrift ingediend tot opheffing van zijn faillissement, uitgesproken op 18 februari 2020, en tegelijkertijd de toepassing van de schuldsaneringsregeling verzocht. Tijdens de zitting op 30 mei 2022 zijn verzoeker en de curator gehoord. Verzoeker heeft verklaard dat hij door omstandigheden die niet aan hem zijn toe te rekenen, niet eerder een WSNP-verzoek heeft kunnen indienen. De oproep voor de faillissementszitting was niet bij hem aangekomen omdat zijn huurwoning was ontruimd. De curator heeft begrip getoond voor de situatie van verzoeker en heeft positief geadviseerd over het omzettingsverzoek.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het faillissement niet op eigen aangifte van verzoeker is uitgesproken en dat er geen verificatievergadering heeft plaatsgevonden. De rechtbank oordeelt dat verzoeker ontvankelijk is in zijn verzoek, omdat hij aannemelijk heeft gemaakt dat hij door de ontruiming van zijn woning en de oproep voor de faillissementszitting niet in staat was om tijdig een WSNP-verzoek in te dienen. De rechtbank heeft ook gekeken naar de goede trouw van verzoeker met betrekking tot het ontstaan van zijn schulden. Ondanks dat sommige schulden niet te goeder trouw zijn ontstaan, heeft de rechtbank geoordeeld dat verzoeker zijn omstandigheden onder controle heeft gekregen en dat hij in staat is om de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling na te komen.

De rechtbank heeft daarom het faillissement opgeheven, het salaris van de curator en de verschotten vastgesteld, en de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken. De rechter-commissaris is mr. M. Aukema en de bewindvoerder is mr. P.A. Loeff. De rechtbank heeft het verzoek tot opheffing van het faillissement toegewezen en het vertrouwen uitgesproken dat verzoeker zijn financiële situatie kan stabiliseren en de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling kan nakomen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
toepassing schuldsaneringsregeling na faillissement
insolventienummer: [nummer 1] (voorheen [nummer 2] )
uitspraakdatum: 13 juni 2022
[verzoeker],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoeker,
curator: [naam curator] .

1..De procedure

Verzoeker heeft een verzoekschrift ingediend tot opheffing van zijn op 18 februari 2020 uitgesproken faillissement onder het gelijktijdig uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling.
Verzoeker en de curator zijn gehoord ter terechtzitting van 30 mei 2022. Verzoeker heeft het Informatieblad Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP) ontvangen en voor instemming ondertekend.
De uitspraak is bepaald op heden.

2..De standpunten

Verzoeker heeft verklaard dat hij, door omstandigheden die niet aan hem zijn toe te rekenen, niet eerder een verzoekschrift, zoals bedoeld in artikel 284 Faillissementswet (hierna: Fw) (hierna: WSNP-verzoek) in heeft kunnen dienen en dat hij ontvankelijk verklaard dient te worden in zijn verzoek. De oproep voor de faillissementszitting is toegezonden aan een adres te Heerjansdam. De oproepingsbrief heeft verzoeker niet bereikt, nu zijn huurwoning was ontruimd door de woningbouwvereniging. Hij was niet op de hoogte van de faillissementsaanvraag.
De curator acht het begrijpelijk dat verzoeker, nu hij niet meer woonachtig was op het adres waar de oproepbrief voor de faillissementszitting naar toe is gezonden, verzoeker geen WSNP-verzoek heeft ingediend binnen de termijn als bedoeld in artikel 3, eerste lid Fw.
In zijn advies van 21 maart 2022 heeft de curator zijn twijfels geuit over de toekomstige nakoming van de inspanningsplicht. Schuldenaar heeft tot 6 oktober 2021 een betaalde dienstbetrekking gehad. Thans ontvangt schuldenaar een Participatiewet-uitkering. Ter zitting heeft verzoeker verklaard dat hij door de uitkerende instantie gedurende zes maanden is vrijgesteld van zijn sollicitatieverplichting om aan zijn problemen te werken. Verzoeker heeft de wil om na deze periode van zes maanden zich tot het uiterste in te spannen een betaalde dienstbetrekking te verwerven en te behouden. De curator gunt schuldenaar het voordeel van de twijfel wat de nakoming van de sollicitatieplicht betreft. Omdat het ontstaan van de schulden verband houdt met verslavingsverleden van verzoeker kan niet gesteld worden dat alle schulden te goeder trouw ontstaan zijn. Er is echter wel een wending ten goede geweest. De curator adviseert daarom toch positief ten aanzien van het omzettingsverzoek.

3..De beoordeling

Alvorens tot inhoudelijke behandeling van het verzoekschrift over te gaan, dient de vraag te worden beantwoord of verzoeker een beroep op artikel 15b, eerste lid Fw toekomt. De voorwaarde die de wet daarbij stelt is dat redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat de gefailleerde wegens hem toe te rekenen omstandigheden binnen de termijn als bedoeld in artikel 3, eerste lid, Fw geen WSNP-verzoek heeft ingediend of dat het faillissement is uitgesproken op eigen aangifte van de schuldenaar. Daarnaast stelt de wet als voorwaarde dat geen verificatievergadering is gehouden, noch dat de rechter-commissaris een beschikking als bedoeld in artikel 137a, eerste lid, Fw heeft gegeven.
De rechtbank stelt vast dat het faillissement niet op eigen aangifte van verzoeker is uitgesproken. Voorts stelt de rechtbank vast dat geen verificatievergadering is gehouden, noch dat de rechter-commissaris een beschikking als bedoeld in artikel 137a, eerste lid, Fw heeft gegeven. Tot slot stelt de rechtbank vast dat verzoeker, voordat hij failliet werd verklaard, geen WSNP-verzoek heeft ingediend.
Gelet op de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting oordeelt de rechtbank dat in dit geval redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat verzoeker wegens hem toe te rekenen omstandigheden binnen de termijn als bedoeld in artikel 3, eerste lid, Fw, geen WSNP-verzoek heeft ingediend. Verzoeker heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij door de samenloop van ontruiming van zijn woning en de oproep voor de behandeling van het faillissementsrekest, niet in staat was daadwerkelijk (tijdig) een WSNP-verzoek in te dienen.
Gelet op het voorgaande oordeelt de rechtbank dat verzoeker ontvankelijk is in zijn verzoek.
Bij de beoordeling van het verzoek is het van belang in hoeverre verzoeker in staat is om de verplichtingen voortvloeiend uit de wettelijke schuldsaneringsregeling naar behoren zal nakomen.
Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt slechts toegewezen als voldoende aannemelijk is dat verzoeker ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend te goeder trouw is geweest. Voorts dient voldoende aannemelijk te zijn dat hij de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
De goede trouw is een gedragsmaatstaf waaraan een verzoeker dient te voldoen. Bij de beoordeling daarvan kan de rechter rekening houden met alle omstandigheden, zoals de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin verzoeker kan worden verweten dat de schulden zijn ontstaan en/of onbetaald gelaten, het gedrag van verzoeker voor wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties zijnerzijds om verhaal door de schuldeisers juist te frustreren en dergelijke.
In het bijzonder heeft de rechtbank gekeken naar de schuld aan het CJIB, onbetaalde brandstofrekeningen en de (bedrijfs)schulden die zijn ontstaan door het niet of onzorgvuldig voeren van een administratie en overbesteding ter bekostiging van en verslaving. Deze schulden zijn naar hun aard niet te goeder trouw ontstaan en staan in beginsel toelating in de weg.
Het verzoek kan ingevolge artikel 288, derde lid Fw, ondanks het ontbreken van goede trouw, wel worden toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat verzoeker de omstandigheden, die bepalend zijn geweest voor het ontstaan of onbetaald laten van de schulden, onder controle heeft gekregen. De rechtbank is van oordeel dat van een dergelijke situatie sprake is
Verzoeker heeft een turbulente periode achter zich. Hij heeft te kampen gehad met verslaving en is gedurende een langere tijd dakloos geweest. Verzoeker heeft ter zitting verklaard dat zijn drugsverslaving onder controle is. Hij heeft daarvoor twee keer een (dag)behandeling ondergaan en staat op de wachtlijst voor het volgen van (vervolg)therapie bij Antes. Totdat de behandeling start, heeft hij afspraken met een GGZ-ondersteuner bij de huisarts. Hij volgt tweemaal per week training en les in het beheren van financiën, zodat hij zelfstandig kan wonen. Daarnaast wordt verzoeker begeleid door maatschappelijk werk. Verzoeker heeft zichzelf aangemeld bij een beschermingsbewindvoerder, welk beschermingsbewind op 18 juni 2020 is uitgesproken. Verzoeker is thans door de uitkerende instantie ontheven van zijn sollicitatieplicht voor een periode van zes maanden (onder andere in verband met nog te volgen therapie voor psychische problematiek). Ter zitting heeft verzoeker verklaard dat hij na deze periode van zes maanden actief zal solliciteren naar een betaalde dienstbetrekking. Door het bovenstaande is bij de rechtbank het vertrouwen ontstaan dat de financiële situatie van verzoeker stabiel is en hij de verplichtingen die gelden in de wettelijke schuldsaneringsregeling naar behoren zal nakomen.
Het voorgaande in aanmerking genomen, oordeelt de rechtbank dat er geen, althans onvoldoende, grond is gebleken voor afwijzing van het verzoek tot opheffing van het op
8 februari 2020 uitgesproken faillissement onder het gelijktijdig uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling.
De rechtbank zal het verzoek daarom toewijzen en het salaris van de curator en verschotten vaststellen.
De rechtbank:
- heft het faillissement van verzoeker op;
- stelt het salaris van de curator definitief vast op € 8.977,63 (exclusief de daarover verschuldigde omzetbelasting) en brengt dit bedrag ten laste van schuldenaar;
- stelt de verschotten vast op € 359,11 (exclusief de daarover verschuldigde omzetbelasting) en brengt dit bedrag ten laste van schuldenaar;
- spreekt de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit ten aanzien van:
[verzoeker] ,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
[postcode] [woonplaats] ;
- benoemt in de schuldsaneringsregeling van schuldenaar tot rechter-commissaris
mr. M. Aukema;
- en stelt aan tot bewindvoerder mr. P.A. Loeff,
postadres: Postbus 9,
3330 AA Zwijndrecht;
- kent toe, voor zover de boedel dit toelaat, een voorschot op de vergoeding van de bewindvoerder van een telkens aan het eind van de maand opeisbaar bedrag. Dit bedrag is gelijk aan 1/37e deel van de overeenkomstig artikel 2 van het Besluit vergoeding bewindvoerder schuldsanering (Staatsblad 2013, 308) te berekenen vergoeding, verhoogd met de verschuldigde omzetbelasting;
- geeft last aan de bewindvoerder tot het openen van aan schuldenaar gerichte brieven en telegrammen.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.G.E. Prenger, rechter, en in aanwezigheid van
C. van der Velde, griffier, in het openbaar uitgesproken op 13 juni 2022.