ECLI:NL:RBROT:2022:5362

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 juni 2022
Publicatiedatum
1 juli 2022
Zaaknummer
C/10/634898 / KG ZA 22-191
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verkoop van een woning en misbruik van omstandigheden in kort geding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, betreft het een kort geding waarin eiser, [naam eiser], een vordering heeft ingesteld tegen gedaagde, [naam gedaagde], met betrekking tot de verkoop van een woning die zij samen hebben gekocht tijdens hun relatie. De woning is op 6 december 2019 aan hen geleverd, maar na de beëindiging van hun relatie in mei 2020 heeft [naam gedaagde] alleen in de woning gewoond. Eiser heeft in februari 2022 aan gedaagde laten weten dat hij de woning wil verkopen, omdat hij de indruk heeft dat gedaagde financieel niet in staat is om de woning over te nemen. Gedaagde heeft niet gereageerd op deze brief, wat heeft geleid tot het indienen van het kort geding door eiser.

In het kort geding vorderde eiser onder andere dat gedaagde zou meewerken aan de verkoop van de woning en dat zij een bedrag van € 18.813,04 aan hem zou betalen. Gedaagde heeft verweer gevoerd en in voorwaardelijke reconventie gevorderd dat haar aandeel in de onverdeelde helft van de gemeenschap aan haar zou worden toebedeeld. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van eiser afgewezen, onder meer omdat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd van een overeenkomst tot finale kwijting en omdat gedaagde in bewijsnood verkeerde door het verwijderen van een WhatsApp-bericht door eiser. De rechter oordeelde dat gedaagde mogelijk een geslaagd beroep kan doen op misbruik van omstandigheden in een eventuele bodemprocedure.

De rechter heeft de proceskosten tussen partijen gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De vorderingen in voorwaardelijke reconventie behoeven geen verdere behandeling, omdat de voorwaarden niet zijn vervuld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/634898 / KG ZA 22-191
Vonnis in kort geding van 21 juni 2022
in de zaak van
[naam eiser],
wonende in [woonplaats eiser],
eiser in conventie,
verweerder in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. W.H. Benard te Dordrecht,
tegen
[naam gedaagde],
wonende in [woonplaats gedaagde],
gedaagde in conventie,
eiseres in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. M.J. Biesheuvel te Gorinchem.
Partijen worden hierna ‘[naam eiser]’ en ‘[naam gedaagde]’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 28 maart 2022, met producties 1 tot en met 7;
  • de conclusie van antwoord, tevens houdende een eis in voorwaardelijke reconventie, met producties 1 tot en met 4;
  • de mondelinge behandeling van 5 april 2022;
  • de zittingsaantekeningen van de advocaat van [naam eiser] ten behoeve van de mondelinge behandeling van 5 april 2022;
  • de aanhouding ten behoeve van schikkingsonderhandelingen;
  • de brief van 13 mei 2022 van [naam gedaagde], inhoudende een verzoek om voortzetting van de mondelinge behandeling;
  • de brief van 1 juni 2022 van [naam gedaagde], met productie 5;
  • de akte verandering van eis van [naam eiser], met producties 8 tot en met 11;
  • de voortzetting van de mondelinge behandeling van 7 juni 2022;
  • de zittingsaantekeningen van de advocaat van [naam eiser] ten behoeve van de voortzetting van de mondelinge behandeling van 7 juni 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
[naam eiser] en [naam gedaagde] hebben een relatie gehad.
2.2.
Tijdens hun relatie hebben [naam eiser] en [naam gedaagde] samen de woning aan het adres [adres] (hierna: de woning) gekocht. De woning is op 6 december 2019 bij notariële akte aan hen geleverd. Voor de aankoop van de woning is een hypothecaire geldlening afgesloten.
2.3.
Na de levering zijn [naam eiser] en [naam gedaagde] in de woning gaan klussen. Zij hebben hun relatie eind mei 2020 en vóórdat zij in de woning zouden gaan samenwonen in onderling overleg beëindigd. [naam gedaagde] is vervolgens alleen in de woning gaan wonen.
2.4.
Bij brief van 9 februari 2022 heeft de advocaat van [naam eiser] - voor zover van belang - het volgende aan [naam gedaagde] geschreven:

(…) Cliënt is nog steeds eigenaar van de woning en hoofdelijk aansprakelijk voor de hypothecaire geldlening bij Quion. Cliënt heeft vanaf het begin gezegd dat u de woning kon overnemen en daarvoor stappen diende te zetten om het formeel te regelen. Inmiddels zijn we bijna 2 jaar verder en is er nog niets gebeurd. (…) Cliënt krijgt sterk de indruk dat u financieel niet in staat bent om de woning over te nemen.
Cliënt is van mening dat u voldoende tijd hebt gehad en hij wenst tot verkoop van de woning over te gaan en op korte termijn een makelaar in te schakelen. (…)
Graag hoor ik binnen een week na dagtekening van deze brief van u of u bereid bent om mee te werken aan de verkoop en levering van de woning. Mocht u daartoe niet bereid zijn of niet antwoorden op deze brief, dan zullen er gerechtelijke stappen ondernomen worden. (…)”.
2.5.
[naam gedaagde] heeft niet gereageerd op deze brief. [naam eiser] heeft daarna dit kort geding aanhangig gemaakt.

3..Het geschil in conventie en in voorwaardelijke reconventie

3.1.
[naam eiser] vordert, na wijziging van eis, in conventie:
primair
[naam gedaagde] te veroordelen tot nakoming van de op 12 mei 2022 gesloten overeenkomst, inhoudende dat:
a. [naam gedaagde] aan [naam eiser] een bedrag van € 18.813,04 betaalt;
b. [naam eiser] meewerkt aan de overdracht van zijn aandeel in de woning aan [naam gedaagde];
c. [naam gedaagde] meewerkt aan het ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van [naam eiser] met betrekking tot de hypothecaire geldlening, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag of gedeelte daarvan dat [naam gedaagde] in gebreke blijft aan dit vonnis te voldoen, met een maximum van € 20.000,00;
subsidiair
[naam gedaagde] te veroordelen om binnen twee weken na betekening van dit vonnis haar medewerking te verlenen aan de verdeling van de eenvoudige gemeenschap van woning door middel van het meewerken aan de verkoop en overdracht van de woning, tegen een door makelaar Kooyman Eigen Huis te Sliedrecht te bepalen reële, marktconforme prijs, via een door de koper aan te wijzen notaris, waarbij de medewerking van [naam gedaagde] zal bestaan uit de volgende handelingen:
a. het plaatsen van haar handtekening bij de overeenkomst van opdracht met de makelaar tot verkoop van de woning;
b. het verlenen van medewerking aan het doen van een waardebepaling door de makelaar;
c. het zich refereren aan de door de makelaar vast te stellen vraag- en verkoopprijs;
d. het laten bezichtigen van de woning aan potentiële kopers binnen een week nadat een potentiële koper zich bij de makelaar heeft gemeld;
e. het plaatsen van een handtekening op de koopovereenkomst, indien een koper bereid is de door de makelaar aangehouden verkoopprijs of een hoger bedrag te betalen;
f. het ondertekenen van de daartoe benodigde documenten terzake de overdracht van de woning aan de koper en de afwikkeling van de hypothecaire geldlening;
g. het leeg en opgeruimd achterlaten van de woning en het verstrekken van de sleutels bij het opleveren van de woning;
één en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag of gedeelte daarvan dat [naam gedaagde] in gebreke blijft aan dit vonnis te voldoen, met een maximum van € 20.000,00;
primair en subsidiair
[naam gedaagde] te veroordelen in de proceskosten en de nakosten.
3.2.
[naam gedaagde] voert verweer en vordert in voorwaardelijke reconventie:
primair
voor het geval dat wordt geoordeeld dat [naam gedaagde] haar medewerking moet verlenen aan verdeling, [naam gedaagde] over te bedelen in de zin van artikel 3:185 lid 2 onder b BW, in die zin dat het aandeel van [naam eiser] in de onverdeelde helft van de gemeenschap aan [naam gedaagde] wordt toebedeeld, tegen vergoeding van het saldo van de overwaarde en de vordering van [naam gedaagde] op [naam eiser] als gespecificeerd in randnummers 3 tot en met 5 van de conclusie van antwoord, tevens houdende een eis in voorwaardelijke reconventie;
subsidiair
voor het geval dat wordt geoordeeld dat [naam gedaagde] haar medewerking moet verlenen aan verdeling en dat haar vordering tot overbedeling van het aandeel van [naam eiser] aan haar wordt afgewezen, te oordelen dat de verdeling eerst plaatsvindt nadat [naam eiser] zijn schuld aan de gemeenschap, zoals gespecificeerd in randnummers 3 tot en met 5 van de conclusie van antwoord, tevens houdende een eis in voorwaardelijke reconventie, heeft voldaan.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen wordt hierna - voor zover dat voor de beoordeling van belang is - ingegaan.

4..De beoordeling

in conventie

4.1.
Na de op 5 april 2022 gehouden mondelinge behandeling zijn partijen met elkaar in gesprek gegaan, om te bezien of zij een minnelijke regeling konden treffen. [naam eiser] stelt zich op het standpunt dat vervolgens overeenstemming over een minnelijke regeling is bereikt en daarop baseert hij zijn primaire vordering, zoals die na wijziging luidt.
4.2.
[naam gedaagde] heeft zich in haar conclusie van antwoord al op het standpunt gesteld dat zij in 2020 een bedrag van € 4.228,00 tegen finale kwijting aan [naam eiser] heeft betaald zodat [naam eiser] geen aanspraak (meer) kan maken op enige overwaarde. [naam eiser] heeft dit tijdens de op 5 april 2022 gehouden mondelinge behandeling betwist. [naam gedaagde] heeft op dat moment geen stukken in het geding gebracht ter onderbouwing van de afspraak tot finale kwijting. Wel heeft zij schermafdrukken van Whatsappgesprekken tussen haar en [naam eiser] waarin het gaat over akkoord gaan met € 3.900,00 overgelegd en stukken waaruit blijkt van betalingen in augustus 2020, welke betalingen (ongeveer) optellen tot voornoemd bedrag.
4.3.
Tijdens de voortzetting van de mondelinge behandeling op 7 juni 2022 is aan de hand van een kort daarvoor overgelegde productie vastgesteld dat [naam eiser] op 16 juni 2020 via WhatsApp het volgende aan [naam gedaagde] heeft bericht: “
Bij deze bevestig ik dat ik van alles af zie van het huis en akkoord ga met €3900”. [naam eiser] heeft desgevraagd erkend dat hij dit WhatsApp-bericht heeft verwijderd. Enkel door inschakeling van een ICT’er is het [naam gedaagde] gelukt om dit WhatsApp-bericht - vlak nadat partijen volgens [naam eiser] overeenstemming over een minnelijke regeling zouden hebben bereikt - boven water te krijgen, aldus [naam gedaagde].
4.4.
Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is aannemelijk dat [naam gedaagde] doordat zij niet over het hiervoor geciteerde WhatsApp-bericht van 16 juni 2020 beschikte tot het sluiten van een minnelijke regeling is bewogen. [naam gedaagde] verkeerde in bewijsnood, veroorzaakt doordat [naam eiser] het bewuste WhatsApp-bericht had verwijderd en doordat [naam eiser] vervolgens in strijd met de waarheid het bestaan van dat bericht, en daarmee van de overeengekomen finale kwijting, heeft ontkend. Dit laatste levert overigens een schending van artikel 21 Rv op. Aangezien [naam gedaagde] vervolgens voortvarend te werk is gegaan door zo snel als mogelijk een ICT’er in te schakelen, kan [naam eiser] haar niet tegenwerpen dat zij desondanks - weliswaar zonder een voorbehoud te maken, maar dat terzijde - met een minnelijke regeling zou hebben ingestemd. Aannemelijk is dat [naam gedaagde] op dat moment dacht dat het WhatsApp-bericht niet meer terug te halen was en er alles aan wilde doen om de woning niet te hoeven verkopen, ook als dat het sluiten van een minnelijke regeling zou betreffen terwijl zij wist dat zij [naam eiser] al een bedrag tegen finale kwijting had betaald.
4.5.
Als moet worden geoordeeld dat op 12 mei 2022 overeenstemming over een minnelijke regeling is bereikt dan kan [naam gedaagde], naar voorlopig oordeel, in een eventuele bodemprocedure een geslaagd beroep doen op misbruik van omstandigheden door [naam eiser] en op grond daarvan die overeenkomst vernietigen (artikel 3:44 lid 1 en lid 4 BW). Het door [naam eiser] verwijderde WhatsApp-bericht van 16 juni 2020 kan niet anders worden begrepen, dan dat [naam eiser] daarmee afstand heeft gedaan van al zijn rechten met betrekking tot de woning. Dat het door [naam gedaagde] vervolgens betaalde bedrag van € 3.900,00 betrekking zou hebben op de afbetaling van bouwmaterialen en dat het bewuste WhatsApp-bericht door [naam eiser] in een emotionele bui aan [naam gedaagde] is verzonden (of is verwijderd), heeft [naam eiser] op geen enkele wijze onderbouwd. Dat [naam eiser] na 16 juni 2020 meermaals met [naam gedaagde] heeft gecorrespondeerd over de betaling van het bedrag van € 3.900,00 vormt juist een sterke aanwijzing voor het voorlopige oordeel dat [naam eiser] het WhatsApp-bericht helemaal niet “slechts” in een emotionele bui heeft verzonden (of verwijderd) maar stond op nakoming door [naam gedaagde] van de gemaakt afspraak ter finale kwijting.
4.6.
Het in 4.4. en 4.5. overwogene moet leiden tot afwijzing van de primaire en de subsidiaire vordering. Ten overvloede wordt daar aan toegevoegd dat de schending van artikel 21 Rv daar in de gegeven omstandigheden ook toe leidt.
4.7.
Tot slot wordt nog het volgende overwogen. [naam gedaagde] heeft terecht gesteld dat ruim twee jaren zijn verstreken sinds partijen hun relatie hebben beëindigd. [naam eiser] heeft gelet daarop niet voldoende gesteld om tot het oordeel te kunnen komen dat van hem desondanks niet kan worden gevergd de uitkomst van een bodemprocedure af te wachten. Daarnaast heeft [naam gedaagde] voldoende onderbouwd dat zij een tegenvordering op [naam eiser] heeft, waardoor het geringe bedrag aan overwaarde waar [naam eiser], bij een andersluidend oordeel in een eventuele bodemprocedure, recht op mocht hebben de verkoop van de woning niet rechtvaardigt. [naam gedaagde] heeft tijdens de voortzetting van de mondelinge behandeling bovendien onweersproken gesteld dat haar kredietverstrekker (op korte termijn) toestemming zal geven voor ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van [naam eiser]. Dit alles leidt ertoe dat een afweging van de belangen van partijen er ook niet toe leidt dat de vorderingen van [naam eiser] worden toegewezen.
4.8.
Gelet op de relatie tussen partijen worden de proceskosten tussen hen gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
in voorwaardelijke reconventie
4.9.
De vorderingen in reconventie zijn voorwaardelijk ingesteld. Uit de beslissing in conventie vloeit voort dat de voorwaarden niet zijn vervuld, zodat op de vorderingen in reconventie geen beslissing hoeft te worden gegeven.

5..De beslissing

De voorzieningenrechter:
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
in voorwaardelijke reconventie
5.3.
verstaat dat de vorderingen geen behandeling behoeven.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2022.
3349 / 2009