ECLI:NL:RBROT:2022:5367

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 juni 2022
Publicatiedatum
1 juli 2022
Zaaknummer
9851376 / CV EXPL 22-13304
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Zaaknummer: 9851376 / CV EXPL 22-13304
Datum: 22 juni 2022
proces-verbaal van mondelinge uitspraak ex artikel 30p Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[persoon A],
wonende in [woonplaats A] ,
oorspronkelijk eiseres,
gedaagde in verzet,
gemachtigde: Invorderingsbedrijf B.V. te ‘s-Gravenhage,
tegen
[persoon B],
wonende in [woonplaats B] ,
oorspronkelijk gedaagde,
eiser in verzet,
gemachtigde: mr. H.E. Borgman te Rotterdam.
De partijen worden hierna ‘ [persoon A] ’ en ‘ [persoon B] ’ genoemd.
Aanwezig is mr. K.J. Bezuijen, kantonrechter, bijgestaan door mr. R.W.H. van Rijkom, griffier.
Na uitroeping van de zaak verschijnen:
  • de heer [persoon C] namens de gemachtigde van [persoon A] ;
  • de heer [persoon B] in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde.
De kantonrechter gaat over tot de bij dagbepaling van 30 mei 2022 bevolen mondelinge behandeling.
De zaak is op het punt van de ontvankelijkheid van het verzet met partijen besproken. Daarbij hebben partijen hun standpunten ten aanzien van dat punt nader toegelicht. De kantonrechter heeft de zitting voor korte tijd geschorst. Na hervatting van de zitting heeft de kantonrechter op de voet van artikel 30p van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in aanwezigheid van beide partijen mondeling uitspraak gedaan. Deze luidt als volgt.

1..De gronden van de beslissing

1.1.
[persoon B] is niet-ontvankelijk in zijn verzet, omdat hij niet tijdig in verzet is gekomen. In dat kader overweegt de kantonrechter het volgende.
1.2.
Het verzet moet worden gedaan binnen vier weken na het plegen door de veroordeelde van enige daad waaruit noodzakelijkerwijs voortvloeit dat de aangevangen tenuitvoerlegging aan hem bekend is. Dat wordt verder ingevuld door artikel 144 sub b Rv. Dat artikel houdt in de fictie van voltooide tenuitvoerlegging na een beslag op een periodieke uitkering na een eerste betaling.
1.3.
Er is onweersproken gesteld dat derdenbeslag is gelegd onder de gemeente Rotterdam op de Sociale Dienst-uitkering van [persoon B] . De gemeente Rotterdam heeft [persoon A] bij brief van 11 juni 2015 laten weten dat zij in het kader van het derdenbeslag met ingang van 1 juni 2015 een maandelijks bedrag van € 48,04 op de uitkering van [persoon B] aan de deurwaarder zal overmaken. Er is door [persoon B] onvoldoende betwist dat er in dat kader één keer een bedrag van € 48,04 op 23 juni 2015 is uitbetaald aan de deurwaarder. De fictie van de voltooide tenuitvoerlegging staat daarmee vast.
1.4.
De verzettermijn is op dat moment (23 juni 2015) aangevangen. Door pas op 22 april 2022 in verzet te gaan, is [persoon B] te laat in verzet gekomen.
1.5.
[persoon B] wordt in het ongelijk gesteld en daarom wordt hij veroordeeld in de proceskosten in de verzetprocedure van [persoon A] . Die proceskosten worden tot aan vandaag begroot op € 218,00 aan salaris voor de gemachtigde van [persoon A] (één punt).

2..De beslissing

De kantonrechter:
2.1.
verklaart [persoon B] niet-ontvankelijk in zijn verzet;
2.2.
veroordeelt [persoon B] in de proceskosten in de verzetprocedure, tot aan vandaag aan de zijde van [persoon A] begroot op € 218,00 aan salaris voor haar gemachtigde.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal dat door de kantonrechter is ondertekend.
38671