ECLI:NL:RBROT:2022:5402

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 juli 2022
Publicatiedatum
4 juli 2022
Zaaknummer
9839727
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst en wedertewerkstelling in het kader van bedrijfseconomische redenen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 4 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [bedrijf A] en [persoon B] over de ontbinding van de arbeidsovereenkomst. [persoon B] is sinds 1 mei 2021 in dienst bij [bedrijf A] als business unit manager, met een bruto maandsalaris van € 6.500. [bedrijf A] heeft op 28 december 2021 toestemming gevraagd aan het UWV om de arbeidsovereenkomst met [persoon B] op te zeggen wegens bedrijfseconomische redenen, maar deze toestemming is op 28 maart 2022 geweigerd. [bedrijf A] verzoekt nu de ontbinding van de arbeidsovereenkomst, stellende dat de functie van [persoon B] is vervallen en er geen draagvlak meer is voor deze functie.

[persoon B] verzet zich tegen de ontbinding en vraagt om toekenning van een transitievergoeding en een billijke vergoeding van € 421.000,- bruto, alsook om zijn terugkeer naar de werkplek. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [bedrijf A] niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de functie van business unit manager daadwerkelijk is vervallen. De rechter concludeert dat de organisatiestructuur voor en na de invoering van de functie niet wezenlijk is veranderd en dat er geen redelijke grond is voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter wijst het verzoek van [bedrijf A] tot ontbinding af en veroordeelt [bedrijf A] om [persoon B] weer toe te laten tot zijn werkzaamheden binnen veertien dagen na de uitspraak. Tevens moet [bedrijf A] de werknemers informeren over de terugkeer van [persoon B]. De proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9839727 / HA VERZ 22-36
uitspraak: 4 juli 2022
Beschikking
in de zaak van:
[bedrijf A],
gevestigd te [vestigingsplaats A] ,
verzoekster en verweerster,
gemachtigde: mr. D. Schuurman,
tegen
[persoon B] ,
wonende te [woonplaats B] ,
verweerder en verzoeker,
gemachtigde: mr. L.P. Quist.
Partijen worden hierna ‘ [bedrijf A] ’ en ‘ [persoon B] ’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift (ontvangen op 25 april 2022) met bijlagen,
  • het verweerschrift inclusief tegenverzoek met bijlagen, en
  • het faxbericht van [bedrijf A] aan het UWV van 10 januari 2022, met bijlagen.
1.2.
De mondelinge behandeling is gehouden op 23 mei 2022. Partijen en hun gemachtigden zijn verschenen.

2..De feiten

2.1.
[persoon B] , geboren op [geboortedatum] , is sinds 1 mei 2021 in dienst bij [bedrijf A] . De functie van [persoon B] is business unit manager met een loon van € 6.500,- bruto per maand.
2.2.
Bij [bedrijf A] zijn 35 werknemers in dienst. [bedrijf A] maakt onderdeel uit van de [bedrijf C] . Die bestaat uit meerdere divisies. [bedrijf A] maakt deel uit van [naam divisie] . Vanaf begin 2020 heeft deze divisie een divisiedirecteur: [persoon D] . De eindverantwoordelijkheid en de beslissingsbevoegdheid bij [bedrijf A] liggen vanaf mei 2021 bij de divisiedirecteur.
2.3.
Op 28 december 2021 heeft [bedrijf A] toestemming aan het UWV gevraagd om de arbeidsovereenkomst met [persoon B] op te zeggen wegens bedrijfseconomische redenen. Op 28 maart 2022 heeft het UWV die toestemming geweigerd.

3..Het verzoek

[bedrijf A] verzoekt de arbeidsovereenkomst met [persoon B] te ontbinden op grond van bedrijfseconomische redenen, met veroordeling van [persoon B] in de proceskosten. Kort gezegd voert [bedrijf A] aan dat er geen draagvlak is voor de functie van business unit manager. Die functie is vervallen.

4..Het verweer en het tegenverzoek

4.1.
[persoon B] stelt dat de verzochte ontbinding moet worden afgewezen. Voor het geval de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, verzoekt [persoon B] om toekenning van een transitievergoeding en een billijke vergoeding van € 421.000,- bruto met rente en ontheffing uit het concurrentiebeding.
4.2.
[persoon B] verzoekt de kantonrechter om:
  • [bedrijf A] te veroordelen om [persoon B] toe te laten tot de bedongen werkzaamheden, op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag;
  • [bedrijf A] te veroordelen om een rectificatie te publiceren binnen [bedrijf A] , op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag;
  • [bedrijf A] te veroordelen in de proceskosten;
  • de uitspraak uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

5..De beoordeling

5.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden. Een arbeidsovereenkomst kan alleen worden ontbonden als daar een redelijke grond voor is. In de wet is bepaald wat een redelijke grond is. In dit geval beroept [bedrijf A] zich op het noodzakelijkerwijs vervallen van de arbeidsplaats van [persoon B] (voor een toekomstige periode van ten minste 26 weken) als gevolg van het wegens bedrijfseconomische omstandigheden treffen van maatregelen voor een doelmatige bedrijfsvoering. [1] [bedrijf A] moet dat voldoende aannemelijk maken. Dat heeft zij niet gedaan. Hierna wordt uitgelegd hoe de kantonrechter tot dat oordeel is gekomen.
5.2.
De functie van [persoon B] was nieuw binnen [bedrijf A] . [bedrijf A] heeft deze functie gecreëerd om de organisatie verder te professionaliseren. Tot 1 mei 2021 was [persoon E] de algemeen directeur van [bedrijf A] . Hij is ook één van de aandeelhouders van de [bedrijf C] . Op 1 december 2021heeft [bedrijf A] besloten om de functie van business unit manager weer te laten vervallen. Dat is op 3 december 2021 aan [persoon B] verteld. [bedrijf A] geeft daarbij aan dat er meer behoefte was aan een productieleider, teamleider of meewerkend voorman die dichter bij het personeel op de werkvloer staat.
5.3.
[bedrijf A] voert aan dat de organisatiestructuur voor en na 1 mei 2021 door de invoering van de functie van business unit manager heel anders was. Dat betwist [persoon B] . [bedrijf A] onderbouwt haar stelling met een organisatieschema van voor en na mei 2021. Die schema’s verschillen op het eerste oog, maar gelet op de toelichting van beide partijen valt niet in te zien dat het verschil op papier ook tot een groot verschil in de praktijk leidt. Volgens [persoon B] is feitelijk het enige verschil dat hij de positie van [persoon E] heeft ingenomen. Dat betwist [bedrijf A] weliswaar, maar gelet op de nadere toelichting van partijen tijdens de mondelinge behandeling en de functieomschrijvingen van [persoon B] en [persoon E] blijkt dit in de praktijk wel zo te (kunnen) zijn. Daarmee is ook voldoende gemotiveerd betwist dat er in de situatie na 1 mei 2021 sprake zou zijn van ‘twee kapiteins op één schip’, althans dat die situatie er voor 1 mei 2021 en na 3 december 2021 niet was en dus kan worden voorkomen door het laten vervallen van de functie van business unit manager. Als er bij de werknemers onduidelijkheid bestond over de organisatiestructuur vanaf 1 mei 2021 door de zichtbaarheid van [persoon E] , dan komt dat voor risico van [bedrijf A] en is dat eenvoudig op te lossen door [persoon E] minder zichtbaar te maken. Het is in ieder geval geen reden om de functie van business unit manager te laten vervallen.
5.4.
Relevant is dan nog de stelling van [bedrijf A] dat door de persoon die de functie vervult de besluitvorming langer duurt, omdat [persoon B] geen aandeelhouder is en [persoon E] wel. Gelet op de door [bedrijf A] in het geding gebrachte organisatieschema’s zou dat echter geen verschil in tijdsduur van besluitvorming moeten opleveren. In beide schema’s staat de divisiedirecteur boven de algemeen directeur of de business unit manager. Zowel voor als na 1 mei 2021 liep de besluitvorming dus direct vanaf de algemeen directeur/business unit manager naar de divisiedirecteur. In het geval van [persoon B] was er geen sprake van een extra tussenstap ergens in het schema. Ook is niet gebleken dat [persoon E] de stap naar de divisiedirecteur mocht overslaan omdat hij aandeelhouder is. Niet is aannemelijk gemaakt dat de functie van business unit manager een negatieve invloed heeft op de effectiviteit van de bedrijfsvoering. Het kan zo zijn dat werknemers het fijner vinden als een aandeelhouder de leiding heeft, maar dat speelt geen doorslaggevende rol. Dat gaat niet over de functie op zich, maar over de persoon die die functie vervult.
5.5.
Als er al onrust was binnen het bedrijf, dan heeft [bedrijf A] niet aannemelijk gemaakt dat dit door de invoering van de functie business unit manager was. Dat is ook niet vreemd, want die functie bestond pas een paar maanden. Sterker nog: [bedrijf A] heeft enkele punten benoemd die werknemers zouden hebben ingebracht en daaruit blijkt juist van andere zorgen die niets te maken hebben met de invoering van de functie van business unit manager. Ook al is dat in deze procedure gelet op de gekozen grond niet relevant, toch verdient opmerking dat ook niet is gebleken dat er onrust was door de persoon [persoon B] of zijn functioneren. Het lijkt er meer op dat de wens om meer te schakelen naar machinebouw en de communicatie daarover voor onrust heeft gezorgd. Met het laten vervallen van de functie van business unit manager is dat toekomstplan niet van de baan. Die transitie wil [bedrijf A] alsnog bereiken, maar op een langere termijn. Niet valt in te zien waarom dat niet met een business unit manager zou kunnen, en wel met een algemeen directeur.
5.6.
Op zich is juist wat [bedrijf A] aanvoert dat zij een zekere mate van vrijheid heeft om de organisatie zo in te richten dat het bestaan daarvan ook op de lange termijn verzekerd is en dat de toetsing van beslissingen ter zake door de rechter met een zekere mate van terughoudendheid dient plaats te vinden. In dit geval is er echter geen sprake van enige mate van bedreiging van het bestaan van [bedrijf A] . Ook is niet aannemelijk dat de toekomst van [bedrijf A] er met een algemeen directeur beter uitziet dan met een business unit manager, of andersom met een business unit manager somberder dan met een algemeen directeur. [bedrijf A] stelt dat de aandeelhouders hebben besloten dat in alle afdelingen iemand van hen de leiding heeft. Een dergelijke beslissing mag een bedrijf niet zomaar nemen als dat ten koste gaat van een bepaalde functie en bijbehorende werknemer zoals hier. Uit het systeem van de wet volgt dat (eerst het UWV en dan) de rechter zo’n beslissing moet beoordelen. In dit geval blijkt nergens uit dat die beslissing doelmatig zou zijn.
5.7.
De conclusie is dat [bedrijf A] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de functie van business unit manager moet vervallen als gevolg van het wegens bedrijfseconomische omstandigheden treffen van maatregelen voor een doelmatige bedrijfsvoering. De verzochte ontbinding van de arbeidsovereenkomst wordt daarom afgewezen. Dat betekent dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen blijft bestaan. [bedrijf A] moet [persoon B] weer toelaten tot zijn werk. Daartoe wordt zij zoals door [persoon B] gevorderd ook veroordeeld. [bedrijf A] heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat zij een uitspraak van de kantonrechter zal respecteren en zich zal houden aan de daaruit voor haar voortvloeiende verplichtingen. Daarom ziet de kantonrechter geen aanleiding om de gevorderde dwangsom toe te wijzen. Op grond van de wet is [bedrijf A] altijd verplicht om zich als goed werkgever te gedragen en rondom de terugkeer van [persoon B] is dat zelfs nog belangrijker, omdat zoiets altijd gevoelig ligt. Het informeren van de werknemers van [bedrijf A] over die terugkeer hoort daarbij. In zoverre wordt de vordering van [persoon B] toegewezen. [bedrijf A] mag echter zelf bepalen welke tekst zij gebruikt, met dien verstande dat de tekst moet worden opgesteld zoals het van een goed werkgever mag worden verwacht. Gelet op de mededeling van [bedrijf A] tijdens de mondelinge behandeling wordt ook op dit onderdeel geen dwangsom toegewezen.
5.8.
De proceskosten worden gecompenseerd. Dat geldt voor de verzoeken van beide partijen.

6..De beslissing

De kantonrechter:
het verzoek van [bedrijf A]
6.1.
wijst de verzochte ontbinding af;
6.2.
compenseert de proceskosten;
het verzoek van [persoon B]
6.3.
veroordeelt [bedrijf A] om [persoon B] binnen veertien dagen na deze uitspraak toe te laten tot zijn werkzaamheden;
6.4.
veroordeelt [bedrijf A] om de werknemers van [bedrijf A] schriftelijk te informeren over de terugkeer van [persoon B] ;
6.5.
compenseert de proceskosten.
Deze beschikking is gegeven door mr. P. Joele en in het openbaar uitgesproken.
703

Voetnoten

1.Artikel 7:669 lid 3 onder a BW