ECLI:NL:RBROT:2022:5444

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 juli 2022
Publicatiedatum
5 juli 2022
Zaaknummer
10-067066-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling en wederspannigheid met letsel, oplegging ISD-maatregel

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 1 juli 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling en wederspannigheid met letsel. De verdachte, die eerder een ISD-traject niet heeft afgerond, vertoonde agressie- en verslavingsproblematiek. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 16 maart 2022 in Rotterdam een onbekende man heeft mishandeld door hem met gebalde vuist op de kaak te slaan, wat resulteerde in letsel. Daarnaast heeft de verdachte zich verzet tegen de aanhouding door de politie, wat ook letsel bij de agenten veroorzaakte. De officier van justitie heeft gevorderd om de ISD-maatregel voor twee jaar op te leggen, zonder aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft de ISD-maatregel opgelegd, omdat het belang van de samenleving voorop staat en de verdachte een hoog recidiverisico vertoont. De rechtbank heeft ook de vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot schadevergoeding voor immateriële en materiële schade. De rechtbank heeft de beslissing gemotiveerd door te verwijzen naar de problematiek van de verdachte en de noodzaak van behandeling in het kader van de ISD-maatregel.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10-067066-22
Datum uitspraak: 1 juli 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte],
verblijvende op het adres
[verblijfadres verdachte] (postadres),
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd
in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie De Schie,
raadsman mr. T. Yilmaz, advocaat te ‘s-Gravenhage.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 20 juni 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. S.B. Epozdemir heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • oplegging aan de verdachte van de ISD-maatregel voor de duur van twee jaren, zonder aftrek van voorarrest.

4..Bewijs en bewezenverklaring

4.1.
Feit 1: mishandeling
4.1.1.
Verweer verdediging
De verdediging heeft het verweer gevoerd dat de verdachte moet worden vrijgesproken, nu de verklaring van de in de tenlastelegging genoemde aangever niet wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen.
De verdachte zelf heeft verklaard dat hij de aangever, met wie hij een woordenwisseling had, hooguit onbedoeld met zijn vlakke hand heeft geraakt omdat hij met zijn handen aan het praten was.
4.1.2.
Beoordeling
Dit verweer wordt verworpen.
De verklaring van de aangever houdt in dat de verdachte, met wie hij ook volgens de verklaring van de verdachte, een woordenwisseling had, hem op de in de tenlastelegging genoemde datum en plaats met zijn vuist op zijn kaak heeft geslagen en dat daardoor een stuk van zijn tand is afgebroken. Deze verklaring wordt ondersteund door de waarneming van de verbalisanten die daarna ter plaatse zijn gekomen en hebben geconstateerd dat de linkerhoektand van de aangever en een stuk van de linker snijtand waren afgebroken.
Aan de verklaring van de verdachte dat hij de aangever onbedoeld met de vlakke hand heeft geraakt wordt geen geloof gehecht. Die verklaring verdraagt zich niet met de verklaring van de aangever en past ook niet bij het letsel dat de aangever heeft opgelopen.
De ten laste gelegde mishandeling van aangever wordt daarom bewezen geacht.
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
4.2.
Feit 2: wederspannigheid
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave opgenomen van de wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak.
4.3.
Bewezenverklaring
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1.
hij op 16 maart 2022 te Rotterdam [naam] heeft mishandeld door met
eenvuist tegen de kaak van die [naam] te stompen ;
2.
hij op 16 maart 2022 te Rotterdam, zich met geweld , heeft verzet tegen opsporingsambtenaren, te weten [naam agent 1] en [naam agent 2], werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten
ter aanhouding van verdachte op verdenking van enig strafbaar feit (mishandeling) door
- zijn, verdachtes, arm weg te trekken en
- meermalen zwaaiende en schoppende bewegingen te maken in de richting van die [naam agent 1] en [naam agent 2] en
- de pols van die [naam agent 1] vast te pakken en vervolgens het horloge van die
[naam agent 1]kapot te trekken en- meermalen te schoppen en te trappen tegen het bovenbeen van die [naam agent 2],
terwijl dit misdrijf of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel, te weten letsel aan het bovenbeen bij die [naam agent 2] en een wondje op de onderarm bij die [naam agent 1] ten gevolge heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
mishandeling
2.
wederspannigheid, terwijl het misdrijf of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden
enig lichamelijk letsel ten gevolge hebben, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering maatregel

De verdachte heeft op straat een onbekende man die hij om een gunst vroeg vrijwel uit het niets op zijn kaak geslagen en daarmee letsel toegebracht. Met dit handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de onaantastbaarheid van het lichaam en de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, hem angst aangejaagd en zijn vertrouwen aangetast.
De verdachte heeft zich daarnaast verzet tegen zijn aanhouding door de politie in verband met die mishandeling, door met kracht onder meer trekkende, schoppende en slaande bewegingen te maken en daarbij een horloge van een van de politieambtenaren te vernielen. Dit is vervelend gedrag waarmee hij het werk van de politie heeft bemoeilijkt en waardoor bovendien het gezag van de politie wordt aangetast.
Uit een uittreksel uit de justitiële documentatie van 17 mei 2022 blijkt dat de verdachte veelvuldig is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
De reclassering heeft op 10 juni 2022 een advies over de verdachte uitgebracht. Dit advies houdt in dat de verdachte problemen heeft als het gaat om zijn wijze van coping en impulsbeheersing. Ook ziet de reclassering aanwijzingen voor problemen met agressieregulatie. De sociaal-maatschappelijke situatie van de verdachte is zorgelijk, daar hij op vrijwel alle leefgebieden problemen heeft. De verdachte verblijft bij een broer, heeft geen dagbesteding en er is sprake van schuldenproblematiek. Er bestaat een sterk vermoeden dat de instabiliteit op deze leefgebieden het gevolg is van het psychosociaal functioneren, in combinatie met verdachtes middelenproblematiek, houding en denkpatronen. De verdachte is in 2019 gediagnosticeerd met een stoornis in alcoholgebruik (ernstig), een stoornis in het gebruik van cannabis (licht) en een antisociale persoonlijkheidsstoornis. In het verleden is verschillende malen getracht om te interveniëren in het leven van de verdachte teneinde het recidiverisico te verminderen, maar zonder resultaat. De verdachte is al geruime tijd bekend bij de reclassering. Ook recente toezichten in 2020 en 2021 zijn voortijdig negatief beëindigd. De reclassering acht het recidiverisico hoog en adviseert de ISD-maatregel aan de verdachte op te leggen.
De verdachte heeft op de terechtzitting verklaard dat hij zijn alcohol- en agressieproblematiek wil aanpakken, maar dat hij dit niet via het ISD-traject wil doen. In 2013 is aan hem ook al een ISD-maatregel opgelegd en dit is hem niet goed bevallen. Hij heeft het traject niet afgerond. De verdachte is bang dat hij in de eerste fase van deze nieuwe ISD-maatregel zal terugvallen in zijn middelengebruik en dat hij met mensen zal zitten tussen wie hij niet hoort (zoals heroïneverslaafden). Hij heeft er geen vertrouwen in dat de ISD-maatregel hem zal helpen. Hij wil er daarom niet aan meewerken.
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte in de eerste plaats behandeling nodig heeft voor zijn middelengebruik en zijn agressie. De verdediging heeft daarom gevraagd de ISD-maatregel niet, voorwaardelijk of deels voorwaardelijk op te leggen. De ISD-maatregel zou in die laatste twee situaties pas in moeten gaan als de behandeling van de verdachte faalt.
De rechtbank is van oordeel dat genoegzaam vaststaat dat het strafbare gedrag van de verdachte sterk samenhangt met zijn alcohol- en agressieproblematiek. Dat de verdachte maatschappelijk beter zal functioneren als hij zijn verslavings- en agressieproblematiek aanpakt, ligt naar het oordeel van de rechtbank dan ook in de lijn der verwachting.
De verdachte heeft ter zitting gezegd dat hij het niet eens is met het reclasseringsrapport omdat het – kort gezegd – oud en eenzijdig is. Naar het oordeel van de rechtbank is op zich te prijzen dat de verdachte in de tussentijd ook positieve ervaringen heeft opgedaan, zoals leren koken en het halen van diverse diploma’s. Ook ziet de rechtbank in dat de verdachte bij tijd en wijle wél zijn best heeft gedaan zijn afspraken met de reclassering na te komen. Tegelijkertijd is de rechtbank daardoor niet overtuigd dat een nieuwe behandelingspoging – als het voorstel van de verdediging al praktisch uitvoerbaar zou zijn – wél zou slagen. Ook ter zitting heeft de verdachte weinig zelfreflectie of motivatie getoond om zijn problemen eens en voor altijd aan te pakken. Hij heeft de strafbare feiten slechts deels bekend en vooral naar anderen gewezen in plaats van bij zichzelf te rade te gaan. Daarbij komt dat het ISD-traject óók ruimte biedt voor behandeling, zodat de verdachte in dat kader ook aan zijn problematiek kan werken als hij daarvoor de motivatie opbrengt.
Conclusies van de rechtbank
De rechtbank zal het advies van de reclassering om de verdachte opnieuw de ISD-maatregel op te leggen volgen.
Aan de formele vereisten voor het opleggen van de ISD-maatregel is voldaan. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Hij is in de vijf jaren voorafgaand aan het door hem begane feit ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf veroordeeld. Het onderhavige feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen.
Voorts moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Zijn delictgedrag hangt immers sterk samen met zijn verslaving en agressieproblematiek.
Ook is voldaan aan de ‘Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers’ (Stcrt. 2013, 35061) omdat in de vijf jaren voorafgaand aan het door de verdachte begane feit voor meer dan tien misdrijffeiten proces-verbaal is opgemaakt tegen de verdachte, waarvan ten minste één misdrijf in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde misdrijffeit.
De rechtbank stelt vast dat de tot op heden aan de verdachte opgelegde straffen er niet toe hebben geleid dat het criminele gedrag van de verdachte is beëindigd.
Gelet op de door hem steeds weer veroorzaakte overlast en schade staat thans het belang van de samenleving voorop. De veiligheid van personen of goederen eist dat aan de verdachte de maatregel plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders wordt opgelegd. Deze maatregel strekt tot beveiliging van de maatschappij en de beëindiging van de recidive van de verdachte. De maatregel strekt er mede toe een bijdrage te leveren aan de oplossing van de verslavingsproblematiek van de verdachte. De rechtbank neemt tevens de veelvuldigheid van de voorafgegane veroordelingen wegens misdrijf in aanmerking.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, ziet de rechtbank geen mogelijkheid om te volstaan met een gevangenisstraf en/of een (deels) voorwaardelijke ISD-maatregel.
Alles afwegend acht de rechtbank dan ook de oplegging van de ISD-maatregel passend en geboden.

8..Benadeelde partijen / schadevergoedingsmaatregelen

8.1.
Vorderingen
[naam benadeelde 1] en [naam benadeelde 2] hebben zich ter zake van respectievelijk feit 1 en feit 2 als benadeelde partijen in het geding gevoegd.
De benadeelde partij [naam benadeelde 1] heeft een vergoeding gevorderd van € 400,- in verband met immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Hij heeft daartoe aangevoerd dat hij zich angstig en depressief voelt sinds het incident en dat zijn schoolwerk en zijn werk daaronder lijden. Ook blijven zijn tanden ongelijk nu de tandarts geen duurzame oplossing kan bieden.
De benadeelde partij [naam benadeelde 2] heeft € 100,- in verband met immateriële schade en € 150,- in verband met materiële schade gevorderd, beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat de vordering van benadeelde partij [naam benadeelde 1] toewijsbaar is en dat de vordering van benadeelde partij [naam benadeelde 2] uitsluitend voor het materiële deel toewijsbaar is.
8.3.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van benadeelde partij [naam benadeelde 1] niet-ontvankelijk is omdat deze onvoldoende concreet is. De verdediging heeft zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd wat betreft de vordering van benadeelde partij [naam benadeelde 2].
8.4.
Beoordeling
Benadeelde partij [naam benadeelde 1]
Nu vaststaat dat de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade is toegebracht en de gevorderde schadevergoeding billijk voorkomt, zal de vordering van € 400,- worden toegewezen.
De gevorderde wettelijke rente is eveneens toewijsbaar. De rechtbank zal bepalen dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 16 maart 2022.
Nu de vordering van [naam benadeelde 1] zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Benadeelde partij [naam benadeelde 2]
Nu vaststaat dat de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade is toegebracht door het kapotgaan van zijn horloge en de daarvoor gevorderde schadevergoeding niet is betwist, zal de vordering van € 150,- ter zake van materiële schade worden toegewezen.
Benadeelde partij [naam benadeelde 2] heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende inzichtelijk gemaakt waaruit zijn immateriële schade concreet bestaat, zodat de benadeelde partij in de vordering van € 100,- ter zake van immateriële schade niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar. De rechtbank zal bepalen dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 16 maart 2022.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.5.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partijen een schadevergoeding betalen van respectievelijk € 400,- ([naam benadeelde 1]) en € 150,- ([naam benadeelde 2]), vermeerderd met de wettelijke rente en de kosten hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 38m, 38n, 300 en 181 van het Wetboek van Strafrecht.

10.. Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.. Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezenverklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
legt op de plaatsing van de verdachte in
een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 (twee) jaren;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de
benadeelde partij [naam benadeelde 1]te betalen een bedrag van
€ 400,-(zegge: vierhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 16 maart 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [naam benadeelde 1] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [naam benadeelde 1] te betalen
€ 400,-(zegge: vierhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 maart 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 400,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
8 (acht) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [naam benadeelde 1] tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan
de benadeelde partij [naam benadeelde 2]te betalen een bedrag van
€ 150,-(zegge: honderdvijftig euro) als vergoeding voor materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 16 maart 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde 2] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [naam benadeelde 2] te betalen
€ 150,-(zegge: honderdvijftig euro) vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 maart 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 150,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
3 (drie) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [naam benadeelde 2] tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C. Vogtschmidt, voorzitter,
en mrs. M.K. Asscheman-Versluis en E.C. Harting, rechters,
in tegenwoordigheid van D.J. Boogert, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 16 maart 2022 te Rotterdam [naam] heeft mishandeld door (met gebalde vuist) op/tegen de kaak, althans het hoofd, van die [naam] te stompen en/of slaan;
2.
hij op of omstreeks 16 maart 2022 te Rotterdam, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen een of meer opsporingsambtenaren, te weten [naam agent 1] en/of [naam agent 2], werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn/hun bediening, te weten
ter aanhouding van verdachte op verdenking van enig strafbaar feit (mishandeling)
door
- zijn, verdachtes, arm weg te trekken en/of
- meermalen, althans eenmaal, zwaaiende en/of schoppende bewegingen te maken in de richting van die [naam agent 1] en/of [naam agent 2] en/of
- de pols, althans de onderarm, van die [naam agent 1] vast te pakken en/of (vervolgens) het horloge van die Schreus kapot te trekken en/of
- meermalen, althans eenmaal, te schoppen en/of te trappen tegen het bovenbeen van die [naam agent 2],
terwijl dit misdrijf en/of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel, te weten letsel aan het bovenbeen bij die [naam agent 2] en/of een wondje op de onderarm bij die [naam agent 1] ten gevolge heeft gehad.