Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..[gedaagde 1]
,
1..De procedure
- de dagvaarding van 9 juni 2022, met producties;
- de producties 14 t/m 20 van [eiser];
- het brief van gedaagden van 16 juni 2022, met producties;
- de spreekaantekeningen van gedaagden.
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 6 juli 2022 uitspraak gedaan in een kort geding waarin [eiser] een loonvordering heeft ingediend tegen [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3]. [Eiser] was in dienst bij [gedaagde 1] en heeft na twee verkeersongevallen in 2020 geen werkzaamheden meer verricht. Hij heeft pas na meer dan 16 maanden een loonvordering ingediend, wat door de gedaagden werd betwist. De kantonrechter oordeelde dat [eiser] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een spoedeisend belang had bij zijn vordering, vooral gezien het lange tijdsverloop en het feit dat de arbeidsovereenkomst al was geëindigd. Daarnaast was er behoefte aan nadere bewijslevering, wat niet mogelijk is in een kort geding. De vordering van [eiser] werd afgewezen en hij werd veroordeeld in de proceskosten van de gedaagden.