ECLI:NL:RBROT:2022:5520

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 juli 2022
Publicatiedatum
7 juli 2022
Zaaknummer
623743
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling uit overeenkomst van opdracht tussen adviseur en interieurmaker

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, heeft eiser, handelend onder de naam [handelsnaam], een vordering ingesteld tegen Interieurmaker Griekspoor B.V. De vordering betreft betaling van een bedrag van € 153.823,54, primair, en € 47.510,52, subsidiair, uit hoofde van een overeenkomst van opdracht voor advieswerkzaamheden. De procedure is gestart met een dagvaarding op 2 augustus 2021, en de mondelinge behandeling vond plaats op 23 mei 2022.

Eiser heeft gesteld dat hij werkzaamheden heeft verricht voor Griekspoor van september 2019 tot en met augustus 2020, maar dat Griekspoor niet alle gedeclareerde uren heeft betaald. Griekspoor heeft de vordering betwist en aangevoerd dat eiser zijn tarieven onterecht heeft verlaagd en dat hij niet alle uren heeft gewerkt die hij heeft gedeclareerd. Griekspoor heeft ook een beroep gedaan op verrekening met een investering die zij namens eiser heeft gedaan in een nieuwe onderneming.

De rechtbank heeft geoordeeld dat Griekspoor niet is vrijgesteld van betaling voor de werkzaamheden van eiser, ondanks dat zij achteraf niet tevreden was over de geleverde diensten. De rechter heeft vastgesteld dat de vordering van eiser is afgewezen, omdat Griekspoor al meer heeft betaald dan waar eiser recht op had. Eiser is veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 6.428,-.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 623743 HAZA 21-734
datum uitspraak: 6 juli 2022
Vonnis
in de zaak van
[eiser],die handelt onder de naam [handelsnaam],
woonplaats: [woonplaats eiser],
eiser,
advocaat: mr. D. Pieterse,
tegen
Interieurmaker Griekspoor B.V.,
vestigingsplaats: Nieuw-Vennep,
gedaagde,
advocaat: mr. A.T. Eisenmann.
De partijen worden hierna ‘[eiser]’ en ‘Griekspoor’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 2 augustus 2021, met bijlagen;
  • het antwoord, met bijlagen;
  • de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • productie 18 van [eiser].
1.2.
Op 23 mei 2022 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling met partijen en de advocaten besproken.

2..De feiten

2.1.
[eiser] exploiteert een eenmanszaak onder de naam [handelsnaam]. Hij adviseert ondernemingen op het gebied van management en bedrijfsvoering.
2.2.
Griekspoor is een interieurmaker en maakt onder andere (keuken) meubilair. Het is een familiebedrijf waar vader, moeder, dochter en zoon werkzaam zijn.
2.3.
Op 24 januari 2019 is tussen partijen een overeenkomst van opdracht tot stand gekomen.
2.4.
Eind augustus / begin september 2020 is de samenwerking geëindigd.

3..Het geschil

3.1.
[eiser] eist samengevat:
  • Griekspoor te veroordelen aan hem te betalen primair € 153.823,54, subsidiair € 47.510,52, dan wel een door de rechter te bepalen bedrag uit hoofde van de overeenkomst of aan schade of aan redelijke beloning, met handelsrente, en de buitengerechtelijke kosten en de kosten voor tenuitvoerlegging;
  • Griekspoor te veroordelen in de proceskosten met rente en nakosten;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Het bedrag dat primair wordt geëist, bestaat uit de hoofdsom van € 148.611,94 (inclusief btw en reiskosten) en vervallen rente van € 5.211,60 (berekend tot de dag van dagvaarding). Daarnaast wordt € 2.261,12 gevorderd ter zake van buitengerechtelijke kosten. De hoofdsom bestaat uit € 215.110,28 (inclusief btw en inclusief € 9.464,73 aan reiskosten) voor 1789 uur aan werkzaamheden van september 2019 tot en met augustus 2020, waarvan Griekspoor € 66.498,34 inclusief btw heeft betaald.
Het bedrag dat subsidiair wordt geëist, bestaat uit de hoofdsom van € 45.900,85 (inclusief btw en reiskosten) en vervallen rente van € 1.609,67 (berekend tot de dag van dagvaarding). Daarnaast wordt € 1.234,01 gevorderd ter zake van buitengerechtelijke kosten.
3.2.
[eiser] baseert de primaire eis op het volgende. Hij vordert nakoming van de tussen partijen geldende afspraken. Subsidiair voert [eiser] aan dat er sprake is van onvoorziene omstandigheden. Anders moet een redelijk loon worden vastgesteld.
[eiser] baseert de subsidiaire vordering op nakoming van de gewijzigde afspraak: het maandelijkse bedrag van € 8.614,17 (inclusief btw en exclusief reiskosten) voor de maanden april 2020 tot en met augustus 2020.
3.3.
Hiertegenover voert Griekspoor aan dat de tarieven van [eiser] (onvoorwaardelijk) twee keer zijn verlaagd. Ook het aantal gedeclareerde uren klopt niet en achteraf is Griekspoor niet tevreden over [eiser]. Ten slotte doet Griekspoor een beroep op verrekening met de investering die Griekspoor namens [eiser] in de nieuwe onderneming [naam bedrijf 1] heeft gedaan.

4..De beoordeling

4.1.
Bij de onderneming van Griekspoor ligt de nadruk op het fabriceren van meubels. Er is weinig kennis over en tijd voor management en organisatie. Voor dat deel is de hulp van [eiser] ingeroepen, om ‘orde op zaken te stellen’. [eiser] heeft op 30 januari 2019 een orderbevestiging aan Griekspoor gestuurd. Daarin staat onder andere dat het doel is om de organisatie van Griekspoor in samenwerking significant te verbeteren door een coachingstraject dat wordt verzorgd door [eiser]. Het traject start op 12 februari 2019 en de insteek is dat de samenwerking 4 à 6 maanden zal duren voor 2 à 3 dagen per week met een prijsafspraak van € 95,- exclusief btw en reis- en verblijfkosten.
4.2.
[eiser] is op basis van deze afspraken aan de slag gegaan, heeft Griekspoor voor zijn werkzaamheden gefactureerd en Griekspoor heeft de facturen van [eiser] betaald. Deze zaak gaat over de periode vanaf september 2019. [eiser] vertelde aan Griekspoor dat er veel meer tijd nodig was en partijen spraken inmiddels ook over het toetreden van [eiser] tot het bedrijf.
aantal uren
4.3.
Griekspoor betwist dat [eiser] alle uren die hij heeft gedeclareerd ten behoeve van Griekspoor heeft gewerkt. [eiser] was niet alleen bezig met orde op zaken stellen binnen Griekspoor, maar had inmiddels ook het initiatief genomen om samen met de bestuurder van Griekspoor een andere onderneming (een VOF) te starten met ‘high end’ keukens: [naam bedrijf 1]. [naam bedrijf 1] is officieel opgericht op 10 maart 2020, maar volgens Griekspoor was [eiser] er al ver voor die tijd veel mee bezig ‘in de tijd van Griekspoor’. [eiser] betwist dat. Volgens hem speelde dit pas vlak voor de oprichting en was hij alleen met [naam bedrijf 1] bezig in zijn eigen tijd. Griekspoor wijst erop dat de investering die Griekspoor in [naam bedrijf 1] heeft gedaan al meegenomen is in de jaarrekening van 2019. Dit is door [eiser] niet betwist en staat ook in een e-mailbericht van de nieuwe accountant van 7 mei 2020. Griekspoor wijst verder op een uitgebreid e-mailbericht van [eiser] aan een derde over [naam bedrijf 1] van oktober 2019. Ook daaruit blijkt dat het standpunt van [eiser] dat hij pas vanaf begin 2020 met [naam bedrijf 1] bezig was niet kan worden gevolgd. [eiser] heeft geen urenadministratie bijgehouden of in deze procedure ingebracht waaruit blijkt dat hij naast zijn werkzaamheden voor [naam bedrijf 1] ook nog de volledige uren aan Griekspoor heeft besteed. Het is ook niet aannemelijk dat dat zo is, gelet op het hoge aantal uren dat [eiser] soms aan Griekspoor declareerde. Voor de verdere beoordeling wordt er op basis van het standpunt van Griekspoor schattenderwijs van uitgegaan dat [eiser] 1/3 van de gedeclareerde uren heeft besteed aan [naam bedrijf 1]. Dat Griekspoor pas in deze procedure met een onderbouwde betwisting van het aantal uren komt, is niet te laat. [eiser] kan zich niet beroepen op artikel 5 sub h van zijn algemene voorwaarden. Daarin staat weliswaar dat reclamaties over een factuur op straffe van verval schriftelijk moeten worden ingediend binnen veertien dagen na factuurdatum, maar het staat vast dat [eiser] de facturen soms pas maanden later aan Griekspoor heeft gestuurd. In dat licht is deze bepaling onredelijk en wordt zij daarom buiten beschouwing gelaten.
4.4.
Griekspoor voert aan dat achteraf is gebleken dat zij er door de ‘hulp’ van [eiser] niet beter op is geworden. Dat betekent echter niet dat Griekspoor niet voor het werk van [eiser] hoeft te betalen. Griekspoor heeft gedurende de samenwerking meerdere keren de opdracht aan [eiser] bevestigd, zoals blijkt uit de hierna te bespreken nader gemaakte prijsafspraken. Weliswaar staat wel vast dat er binnen Griekspoor weinig kennis aanwezig was over de organisatorische kant van het bedrijf, maar dat betekent niet dat het geven van een opdracht geen financiële gevolgen heeft voor de opdrachtgever. Overigens heeft Griekspoor ook niet concreet genoeg aangegeven welke afgesproken werkzaamheden [eiser] niet of niet goed heeft uitgevoerd. Dat is ook lastig, gelet op de aard van de werkzaamheden: advies en coaching. Daarbij is geen duidelijk einddoel afgesproken, zodat ook niet kan worden geconcludeerd dat dat doel niet is bereikt. Kortom, dat Griekspoor achteraf niet tevreden is over de werkzaamheden van [eiser], leidt er niet toe dat Griekspoor om die reden niet of minder aan [eiser] moet betalen. Ook is niet gebleken dat [eiser] uren heeft gedeclareerd voor dagen dat hij ziek was of op vakantie was.
prijsafspraak vanaf september 2019 zonder voorwaarde(n)
4.5.
Griekspoor stelt zich op het standpunt dat in augustus 2019 de afspraak is gemaakt dat [eiser] de facturatie van zijn werkzaamheden zou beperken tot het salaris van Griekspoor, namelijk € 7.119,- exclusief btw (8.614,17 inclusief btw). [eiser] erkent dat deze verlaging overeen is gekomen, maar stelt dat dit uitsluitend gold als partijen tot een definitieve overeenkomst zouden komen over de toetreding van [eiser] als bestuurder en aandeelhouder en het niet-genoten inkomen in mindering zou strekken op het door hem te betalen ‘buy-in’ bedrag. Volgens Griekspoor is er wel over gesproken dat er bij de inkoop rekening zou worden gehouden met het door [eiser] niet genoten inkomen, maar is er geen afspraak gemaakt dat dat bedrag
volledigin mindering zou strekken op het door een extern bureau vastgestelde inkoopbedrag.
4.6.
Wat die afspraak precies was is voor de beoordeling in deze zaak niet relevant, omdat de toetreding van [eiser] uiteindelijk niet plaats heeft gevonden. De te beantwoorden vraag is of [eiser] het verschil tussen de oorspronkelijke prijsafspraak en de prijsafspraak vanaf september 2019 achteraf alsnog bij Griekspoor in rekening mag brengen nu de toetreding niet door is gegaan. Griekspoor betwist dat en voert daartoe het volgende aan. De nieuwe prijsafspraak is vooral gemaakt omdat Griekspoor in de financiële problemen terecht was gekomen, niet alleen met het oog op de toetreding. De toetreding speelde alleen zijdelings een rol. [eiser] betwist niet dat hij ten tijde van het maken van de nieuwe prijsafspraak van de slechte financiële situatie van het bedrijf af wist. Griekspoor verbindt daaraan de stelling dat [eiser] dus ook wist of moest weten dat compensatie achteraf van het opgebouwde bedrag niet mogelijk zou zijn. Griekspoor verwijst ter onderbouwing van haar standpunt onder andere naar de brief van [eiser] van 27 augustus 2019. Daarin heeft [eiser] zelf als voordeel van de nieuwe prijsafspraken een aanzienlijke verlaging van de financiële druk op de cashflow genoemd. Als nadeel voor [eiser] wordt genoemd het risico dat hij de circa € 35k niet krijgt als de inkoop niet doorgaat. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] hier eerst over gezegd dat dit door hem verkeerd is geformuleerd. Daarna heeft [eiser] verklaard dat hij met het nadeel bedoelde dat hij door de opdracht van Griekspoor andere opdrachten is misgelopen en/of geen acquisitie kon doen. Dat is door Griekspoor betwist en [eiser] heeft vervolgens onvoldoende duidelijk gemaakt wat hij hier nu precies mee bedoelde en hoe hij aan het bedrag van circa 35k kwam.
4.7.
Bij dit alles komt nog dat [eiser] op 8 november 2019 het volgende aan Griekspoor heeft geschreven:
‘Volgens afspraak ben ik vanaf september 2019 gaan werken op hetzelfde salarisniveau als
jij, dit met het oog op onze toekomstige businesspartnership in [naam bedrijf 2] en
Interieurmaker Griekspoor bv, maar bovenal ingegeven voor het verbeteren van de
liquiditeitspositie van Interieurmaker Griekspoor bv.
Het niet genoten inkomen aan mijn zijde, op basis van mijn uurtarief, is de eerste inbreng
in de MBI.’
Ook hieruit blijkt de juistheid van het standpunt van Griekspoor en blijkt niet van de door [eiser] gestelde voorwaarde dat het niet genoten inkomen achteraf door Griekspoor alsnog zou moeten worden betaald als de inkoop niet door zou gaan.
4.8.
[eiser] heeft ook geen andere feiten of omstandigheden aangevoerd die tot het oordeel kunnen leiden dat [eiser] er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat het ‘misgelopen’ inkomen alsnog aan hem zou worden betaald bij het niet doorgaan van de inkoop. Uit het voorgaande blijkt ook dat het niet doorgaan van de inkoop geen onvoorziene omstandigheid was, want [eiser] heeft het risico ervan opgenomen in het overzicht van nadelen voor hem.
prijsafspraak van € 4.790,- exclusief btw vanaf januari 2020 (ook zonder voorwaarde(n))
4.9.
Griekspoor stelt zich op het standpunt dat er vanaf 1 januari 2020 een tweede prijsverlaging is overeengekomen. [eiser] betwist dat. Griekspoor wijst erop dat [eiser] in september 2020 vraagt om bewijs van de honorering van de directeur van Griekspoor met loonstrook en bankbetaling. Niet valt in te zien waarom [eiser] dat zou vragen als er niet is afgesproken dat hij een gelijk bedrag moest factureren. Volgens [eiser] was het gewoon om te controleren of het wel klopte wat de directeur zei over het naar beneneden bijstellen van zijn eigen salaris, maar dat is in het licht van alle omstandigheden niet aannemelijk. De samenwerking tussen partijen was toen al gestopt.
4.10.
Griekspoor wijst er verder op dat zij [eiser] op 20 maart 2020 een appbericht heeft gestuurd waarin zij schrijft hoe blij ze met hem is. Dat slaat volgens Griekspoor op het meewerken van [eiser] aan deze tweede prijsverlaging. [eiser] heeft tijdens de mondelinge behandeling geen andere verklaring voor het appbericht gegeven.
4.11.
Hiertegenover wijst [eiser] erop dat Griekspoor volgens de eerste nieuwe prijsafspraak is blijven betalen. Daaruit blijkt volgens [eiser] dat er geen tweede nieuwe prijsafspraak is gemaakt. Het klopt dat Griekspoor in de maanden januari, februari en maart 2020 nog volgens de eerste nieuwe prijsafspraak heeft betaald, maar [eiser] factureerde ook nog volgens de oude prijsafspraak. Griekspoor heeft dus ‘gewoon’ de facturen betaald. Griekspoor voert overigens aan dat zij tegen de hoogte van de facturen heeft geprotesteerd, maar dat zij gelet op de slechte financiële toestand waarin het bedrijf verkeerde en het ontbreken van kennis op dit gebied ervoor heeft gekozen om niet op dat moment de strijd aan te gaan. Zij geeft aan dat zij door [eiser] onder druk werd gezet om het volledige factuurbedrag te betalen. [eiser] heeft die druk misschien niet bewust opgelegd, maar het is niet onaannemelijk dat Griekspoor een aansporing tot betaling zo heeft ervaren, gelet op het verschil in kennis en ervaring op dit gebied en het moment waarop dit speelde. De zaak van Griekspoor stond er financieel slecht voor. Onder deze omstandigheden kan uit het betaalgedrag van Griekspoor niet blijken van een akkoord over het voortzetten van de prijsafspraak zoals die gold vanaf september 2019. Voor de verdere beoordeling zal daarom worden uitgegaan van een prijsafspraak van € 4.790,- exclusief btw vanaf januari 2020. Hetgeen hiervoor is geoordeeld over de onvoorwaardelijkheid van de prijsafspraak, geldt ook voor de periode vanaf januari 2020.
berekening
september tot en met december 2019
4.12.
[eiser] heeft onbetwist gesteld dat er vanaf het moment van de eerste nieuwe prijsafspraak uitgegaan werd van een werkweek van vier dagen van acht uur, dus totaal 32 uur per week. De totaal gedeclareerde uren worden met 1/3 verminderd, gelet op hetgeen hiervoor is geoordeeld over de werkzaamheden voor [naam bedrijf 1]. Uitgaande van een vierdaagse werkweek van 8 uur per dag, is het uurloon van [eiser] in deze periode € 51,34.Voor de maanden september en oktober 2019 blijft dan de betalingsverplichting op basis van de eerste nieuwe prijsafspraak volledig staan. In november heeft [eiser] 204 uur gedeclareerd. Hij heeft recht op betaling van 2/3 van die uren, dat is € 6.982,24 exclusief btw (136 x € 51,34). In december 2019 heeft [eiser] 162 uur gedeclareerd. Hij heeft recht op betaling van 2/3 van zijn uren. Dat is 108. Voor december heeft [eiser] dus recht op betaling van € 5.544,72 exclusief btw (108 x € 51,34). Dat betekent dat voor deze periode € 26.764,96 exclusief btw (€ 7119,- + € 7.119,- + € 6.982,24 + € 5.544,72) toewijsbaar is.
januari tot en met augustus 2020
4.13.
Voor deze maanden geldt op basis van een vierdaagse werkweek van 32 uur per week een uurtarief van € 34,54 exclusief btw. In januari heeft [eiser] 205 uur gedeclareerd. Griekspoor moet 2/3 van die uren betalen. Dat is € 4.720,58 (136,67 x € 34,54). In februari heeft [eiser] 192 uur gedeclareerd. Dat komt neer op een door Griekspoor te betalen bedrag van € 4.421,12 (128 x € 34,54). In maart heeft [eiser] 128 uur gedeclareerd. Daarvan moet Griekspoor 2/3 betalen. Dat is € 2.947,30 (83,33 x € 34,54). Voor de maanden januari tot en met maart 2020 is dus € 12.089,- exclusief btw (€ 4.720,58 + € 4.421,12 + € 2.947,30) toewijsbaar.
4.14.
Vanaf 1 april 2020 is Griekspoor helemaal gestopt met betalen. Griekspoor moet op basis van het voorgaande ook voor de maanden april tot en met augustus 2020 een uurloon van € 34,54 betalen. In april heeft [eiser] niet gewerkt. Hij heeft ook niets gedeclareerd.
In mei 2020 heeft [eiser] 48 uur gedeclareerd. Daar gaat 1/3 af, zodat 32 uur resteert. Voor mei moet Griekspoor dus € 1.105,28 (32 x € 34,54) betalen. In juni heeft [eiser] 155 uur gedeclareerd. Daar blijft na vermindering met 1/3 103,33 uur van over. Griekspoor moet voor juni € 3.569,02 (103,33 x € 34,54) betalen.
In juli heeft [eiser] 175 uur gedeclareerd. Verminderd met 1/3 is dat 116,67. Op basis van het geldende uurtarief moet Griekspoor voor de maand juli € 4.029,78 (116,67 x € 34,54) betalen.
In augustus heeft [eiser] 47 uur gedeclareerd. Na vermindering met 1/3 is dat 31,33. Dat komt neer op een door Griekspoor te betalen bedrag van € 1.082,14 (31,33 x € 34,54).
Voor de maanden april tot en met augustus 2020 komt dit neer op een betalingsverplichting van Griekspoor ter hoogte van € 9.786,22 exclusief btw (€ 1.105,28 + € 3.569,02 + € 4.029,78 + € 1.082,14).
4.15.
Uit de facturen van [eiser] blijkt dat hij in de periode september 2019 tot en met februari 2020 een bedrag van € 4.122,- aan reiskosten heeft gedeclareerd. Griekspoor heeft de verschuldigdheid van dit bedrag niet betwist. Griekspoor heeft ook geen verweer gevoerd tegen de verschuldigdheid van de gevorderde reiskosten van € 2.129,60 exclusief btw voor de maanden maart tot en met augustus 2020. Het totaalbedrag van € 6.251,60 exclusief btw aan reiskosten wordt daarom toegewezen. Een hoger bedrag aan reiskosten is door [eiser] niet onderbouwd en blijkt ook niet uit de stukken.
4.16.
Alle posten komen samen uit op een bedrag van € 54.891,78 exclusief btw. Dat is inclusief btw € 66.419,05. [eiser] heeft gesteld dat Griekspoor al een bedrag van € 66.498,34 inclusief btw heeft betaald. Dat betekent dat Griekspoor al meer heeft betaald dan waar [eiser] recht op heeft. De vordering van [eiser] wordt daarom afgewezen.
(dus) geen verrekening
4.17.
De vordering van [eiser] is afgewezen. Bij een beoordeling van het beroep op verrekening heeft Griekspoor daarom geen belang. Griekspoor heeft geen zelfstandige tegenvordering ingesteld.
proceskosten
4.18.
[eiser] krijgt voor het grootste deel ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen. De rechter stelt deze kosten aan de kant van Griekspoor tot vandaag vast op € 4.200,- aan griffierecht (waarvoor Griekspoor nog een factuur van de rechtbank ontvangt) en € 2.228,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 1.114,‑). Dit is totaal € 6.428,-.

5..De beslissing

De rechter:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de kant van Griekspoor vastgesteld op € 6.428,-;
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Joele en in het openbaar uitgesproken.
2209