ECLI:NL:RBROT:2022:5524

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 juni 2022
Publicatiedatum
7 juli 2022
Zaaknummer
ROT 21/1274 en ROT 21/1275
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de hoogte van de tegemoetkoming op grond van de NOW 3 voor horecaondernemingen met payrollconstructie

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 29 juni 2022, behandeld onder de zaaknummers ROT 21/1274 en ROT 21/1275, zijn de beroepen van eiser tegen de hoogte van de tegemoetkoming voor zijn horecazaken, Café [naam café 1] en Café [naam café 2], op grond van de Derde tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW 3) aan de orde. Eiser, die een eenmanszaak heeft met meerdere vestigingen in Hoek van Holland, had personeel ingehuurd via een payrollbedrijf. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had de hoogte van de tegemoetkoming vastgesteld op € 4.402,- voor Café [naam café 1] en € 5.311,- voor Café [naam café 2]. Eiser was van mening dat het Uwv ten onrechte geen rekening had gehouden met de betalingen aan het payrollbedrijf bij de berekening van de loonsom, en dat de NOW-regeling bedoeld was om de arbeidskosten te compenseren.

De rechtbank oordeelde dat het Uwv de loonsom correct had berekend, aangezien het personeel dat via het payrollbedrijf was ingehuurd, niet onder het loonheffingsnummer van eiser viel. De rechtbank concludeerde dat de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid het belang van een snelle uitvoering van de NOW-regeling zwaarder mocht laten wegen dan de belangen van eiser. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond, wat betekent dat de hoogte van de tegemoetkomingen niet verandert en eiser geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.

De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de NOW-regeling en de keuze van de minister om geen rekening te houden met payrollkosten in de loonsom, wat in lijn is met de doelstellingen van de regeling om werkgevers snel en effectief te ondersteunen in tijden van crisis.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 21/1274 en ROT 21/1275

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 juni 2022 in de zaken tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ),
en
de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid(de minister), namens deze de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het Uwv)
(gemachtigde: mr. N. Regragui).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiser tegen de hoogte van de tegemoetkoming voor Café [naam café 1] en Café [naam café 2] op grond van de Derde tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW 3).
Het Uwv heeft namens de minister de hoogte van de tegemoetkoming met de besluiten van 24 november 2020 vastgesteld op € 4.402,- voor Café [naam café 1] en € 5.311,- voor Café [naam café 2] . Met de bestreden besluiten van 2 februari 2021 en 12 februari 2021 op de bezwaren van eiser is het Uwv bij deze hoogte van de tegemoetkomingen gebleven.
Het Uwv heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft de beroepen op 24 mei 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het Uwv.

Beoordeling door de rechtbank

De rechtbank beoordeelt de hoogte van de tegemoetkoming voor Café [naam café 1] en Café [naam café 2] . Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv de hoogte van de tegemoetkomingen juist vastgesteld. De beroepen zijn daarom ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De wettelijke bepalingen die van belang zijn voor de beoordeling van het beroep zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser heeft een eenmanszaak met een horecaonderneming. De onderneming heeft meerdere vestigingen in Hoek van Holland, waaronder Café [naam café 1] en Café [naam café 2] . In juni 2020 heeft eiser personeel ingehuurd via een payrollbedrijf. Het ingehuurde personeel is in juridische zin werknemer van het payrollbedrijf. Het betrof 140 uur voor Café [naam café 1] en 190 uur voor Café [naam café 2] . Het payrollbedrijf heeft deze uren bij eiser in rekening gebracht: € 1.680,- voor Café [naam café 1] en € 2.280,- voor Café [naam café 2] . Eiser heeft deze kosten betaald.

Heeft het Uwv terecht geen rekening gehouden met de betalingen aan het payrollbedrijf bij de berekening van de loonsom?

4.1
Eiser vindt dat het Uwv de loonsom, waarop de hoogte van de tegemoetkoming op grond van de NOW 3 is gebaseerd, onjuist heeft berekend. Het Uwv had rekening moeten houden met de betalingen aan het payrollbedrijf. In de economische theorie wordt een onderscheid gemaakt tussen kapitaal en arbeid. De kosten die eiser heeft gemaakt vallen onder de factor arbeid. Eiser stelt dat de NOW 3 is bedoeld om de arbeidskosten te compenseren. De NOW-regeling zou niet gevoelig moeten zijn voor de economisch-organisatorische manier waarop de loonkosten worden gemaakt. Het gaat erom wie feitelijk de loonkosten betaalt: dat is eiser. Bovendien is ten onrechte uitgegaan van een peildatum in juni 2020, nu de subsidie betrekking heeft op de periode van oktober tot en met december 2020.
4.2
Het Uwv vindt dat de loonsom juist is berekend. Op grond van artikel 1, eerste lid, van de NOW 3 wordt onder de loonsom verstaan het loon van alle werknemers, behorende tot een loonheffingsnummer. Het personeel dat eiser via het payrollbedrijf heeft ingehuurd, behoort tot het loonheffingsnummer van het payrollbedrijf. De kosten daarvoor behoren dus niet tot de loonsom van eiser. In artikel 3 van de NOW 3 staat dat het doel van de regeling is dat werkgevers zoveel mogelijk werknemers in dienst kunnen houden. Het personeel dat eiser via het payrollbedrijf inhuurt, is geen werknemer van eiser. Hij heeft geen verantwoordelijkheid dat personeel in dienst te houden. Het buiten beschouwing laten van de betalingen aan het payrollbedrijf is daarom in overeenstemming met het doel van de NOW-regeling.
4.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv terecht geen rekening gehouden met de betalingen aan het payrollbedrijf bij de berekening van de loonsom. Dat volgt uit de tekst van de NOW 3. Die tekst is duidelijk en niet voor een andere uitleg vatbaar. Er is daarom geen reden de NOW 3 te interpreteren op basis van het door eiser voorgestelde economische perspectief. Het personeel dat eiser via het payrollbedrijf heeft ingehuurd, behoort niet tot het loonheffingsnummer van eiser. Het loon van dat personeel maakt op grond van artikel 1, eerste lid, van de NOW 3 dus geen deel uit van de loonsom van eiser. Op grond van artikel 16, tweede lid, van de NOW 3 wordt voor de loonsom uitgegaan van het loon over de maand juni 2020. De uitzondering hierop, die genoemd is in artikel 16, derde lid, van de NOW 3, is niet op eiser van toepassing, omdat over het tijdvak juni 2020 van eiser wel loongegevens bekend waren. Ook bij de toepassing van de bepalingen over de peildatum bestaat, gelet op de duidelijke tekst van de NOW 3, geen aanleiding om uit te gaan van het door eiser voorgestelde economische perspectief. Omdat de loonsom op de juiste wijze en op basis van de juiste peildatum is berekend, is ook de hoogte van de tegemoetkoming juist vastgesteld door het Uwv. Dat volgt uit artikel 17 van de NOW 3.
Moet de definitie van het begrip ‘loonsom’ uit artikel 1, eerste lid, van de NOW 3 in het geval van eiser buiten toepassing worden gelaten?
5.
5.1
De rechtbank vat het hiervoor onder 4.1 weergegeven betoog van eiser ook op als een beroep op exceptieve toetsing. Dat betekent dat de rechtbank onderzoekt of het toepassen van de definitie van het begrip ‘loonsom’ uit artikel 1, eerste lid, van de NOW 3 in het geval van eiser onrechtmatig is. Dat kan het geval zijn als die toepassing in strijd zou zijn met hogere regelgeving, algemene rechtsbeginselen of algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Als de minister bij het voorbereiden en vaststellen van de NOW 3 de negatieve gevolgen daarvan voor een bepaalde groep uitdrukkelijk heeft betrokken en de afweging deugdelijk heeft gemotiveerd, voldoet deze keuze aan het zorgvuldigheids- en het motiveringsbeginsel en beperkt de toetsing door de bestuursrechter zich tot de vraag of de regeling in strijd is met het beginsel van een niet-onevenredige belangenafweging. Dit volgt uit rechtspraak van de hoogste rechter in dit soort zaken, de Centrale Raad van Beroep (de Raad). [1]
5.2
Uit de parlementaire geschiedenis blijkt het volgende over de totstandkoming van de NOW 3.
5.2.1
In de toelichting op de NOW 3 is het volgende opgemerkt (Staatscourant 2020, 522209, p. 16): “Bij de introductie van de NOW is destijds aangegeven dat de regeling als noodmaatregel in korte tijd tot stand was gebracht, zodat aan werkgevers snel duidelijkheid gegeven kon worden over aard en inhoud van de maatregel. (…) Hierbij wordt opgemerkt dat de NOW een robuuste, eenvoudige regeling is, waardoor weinig maatwerk geleverd kan worden.” En verder (p. 19): “Ook in de NOW-3 wordt, net als eerder in de NOW-2, geen aparte regeling opgenomen voor seizoensbedrijven of andere werkgevers met een hogere loonsom in de meetperiode dan in de referentieperiode, zoals nieuw gestarte bedrijven en bedrijven die door overname zijn gegroeid. Enerzijds is dat vanwege het robuuste karakter van de NOW, die eenvoudig uit te voeren moet zijn omdat de regeling erop gericht blijft voor zoveel mogelijk werkgevers zo snel mogelijk ondersteuning te kunnen bieden. Daarnaast geldt dat werkgevers ten opzichte van de NOW-1 beter zicht hebben op de risico’s vanwege corona. (…) De NOW-3 is er niet op gericht deze risico’s vooraf af te dekken.”
5.2.2
In een brief aan de voorzitter van de Tweede Kamer van 24 maart 2020 schrijft de minister in antwoord op vragen van leden van de Vaste Commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid het volgende (2020-0000044591, p. 9 en 10): “Welke regelingen en mogelijkheden zijn er voor ondernemers die werken met personeel via een payroll-constructie? (…) De NOW-regeling is ook van toepassing op de loonkosten voor payrollkrachten. De payrollwerkgever kan via de NOW een tegemoetkoming aanvragen en wordt gecompenseerd voor de loonkosten voor mensen die hij nog in dienst heeft. Voor payrollwerkgevers gelden dezelfde voorwaarden als voor reguliere werkgevers. Ingeleend personeel telt niet mee in de loonsom van het bedrijf waar de werkzaamheden worden verricht.”
5.2.3
In een brief aan de voorzitter van de Tweede Kamer van 3 juni 2020 schrijft de minister in antwoord op Kamervragen het volgende (2020-0000068283, p. 2): “Klopt het dat voor werknemers die in dienst zijn voor een payroll- of uitzendbedrijf en die normaal werkzaam zijn in bijvoorbeeld de horeca, het payroll- of uitzendbedrijf zelf in aanmerking kan komen voor de Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW)? (…) Dat klopt. De uitzend- of payrollwerkgever kan voor hun eigen werknemers zelf een beroep doen op de NOW, zodat zij deze kunnen doorbetalen. Voor uitzend- en payrollwerkgevers gelden dezelfde voorwaarden als voor reguliere werkgevers. Payroll- en uitzendkrachten tellen niet mee in de loonsom van het bedrijf waar ze de werkzaamheden verrichten. De NOW-subsidie is hierbij afhankelijk van het omzetverlies van de werkgever, dus van het payrollbedrijf zelf en niet van de inlener.”
5.3
Uit 5.2.1 tot en met 5.2.3 volgt dat het een bewuste keuze is geweest van de minister om bij het vaststellen van de NOW 3 betalingen aan payrollbedrijven niet mee te nemen bij de hoogte van de loonsom. De minister heeft die keuze voldoende gemotiveerd: de NOW 3 is een noodmaatregel die eenvoudig uit te voeren moet zijn om zo snel mogelijk, zo veel mogelijk werkgevers ondersteuning te kunnen bieden en daarbij is weinig ruimte voor maatwerk. Uit het antwoord op de Kamervragen blijkt dat de minister de situatie zoals die van eiser – een horecaonderneming met een payrollconstructie – uitdrukkelijk heeft onderkend, maar daaraan geen doorslaggevend belang heeft toegekend. De minister heeft erop gewezen dat het payrollbedrijf zelf in aanmerking kan komen voor een tegemoetkoming op grond van de NOW 3. Dit kan betekenen dat, als het payrollbedrijf (toch) vasthoudt aan het overeengekomen aantal af te nemen uren, de onderneming die gebruikmaakt van een payrollconstructie feitelijk de loonkosten moet doorbetalen. Dergelijke ondernemingen – zoals die van eiser – hebben er belang bij die situatie te voorkomen. Op de zitting heeft de gemachtigde van eiser toegelicht dat eiser als gevolg van de (wat hem betreft) te lage tegemoetkomingen moest interen op zijn pensioenreserves en langer zal moeten doorwerken. Het is duidelijk dat de NOW 3 voor eiser nadelig heeft uitgepakt. Het lijkt waarschijnlijk dat ook anderen die in dezelfde situatie als eiser verkeerden, daar nadeel van hebben ondervonden. Toch is dat nadeel niet zo groot dat de minister verplicht was een andere belangenafweging te maken. Het belang om in een crisissituatie snel en effectief steunmaatregelen te kunnen treffen, weegt immers zwaar. Naar het oordeel van de rechtbank mocht de minister dus het belang van een snelle, eenvoudige uitvoering van een noodmaatregel voor een grote groep, zwaarder laten wegen dan het belang van eiser en personen in een vergelijkbare situatie.
5.4
Bij toepassing in het geval van eiser van de definitie van ‘loonsom’ uit artikel 1, eerste lid, van de NOW 3 is dus geen sprake van strijd met het evenredigheidsbeginsel. De toepassing van die bepaling is ook niet in strijd met een ander algemeen beginsel van behoorlijk bestuur of algemeen rechtsbeginsel. Er bestaat in het geval van eiser dus geen aanleiding om de definitie van ‘loonsom’ uit artikel 1, eerste lid, van de NOW 3 buiten toepassing te verklaren.

Conclusie en gevolgen

6. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de hoogte van de tegemoetkomingen die het Uwv voor Café [naam café 1] en Café [naam café 2] heeft vastgesteld, niet verandert. Eiser krijgt het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.P. Ferwerda, rechter, in aanwezigheid van S.R. Veili, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2022.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage

Derde tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid
Op grond van artikel 1, eerste lid, wordt in deze regeling onder ‘loonsom’ verstaan: het loon van alle werknemers, behorende tot een loonheffingennummer.
Op grond van artikel 3 is het doel van deze regeling om werkgevers tegemoet te komen in de betaling van de loonkosten, indien sprake is van een acute terugval in de omzet met ten minste een per tranche verschillend minimumpercentage, gedurende een periode van drie maanden, vanwege een vermindering in bedrijvigheid door buitengewone omstandigheden die in redelijkheid niet tot het normale ondernemersrisico kunnen worden gerekend, voor zover geen winst of bonussen worden uitgekeerd of eigen aandelen worden aangekocht, zodat werkgevers zoveel mogelijk werknemers in dienst kunnen houden en werkgevers zich samen met de werknemers kunnen voorbereiden op en aanpassen aan de nieuwe economische situatie.
Op grond van artikel 16, eerste lid, is de hoogte van de subsidie de uitkomst van A x B x 3 x 1,4 x 0,8. Hierbij staat A voor het percentage van de omzetdaling en B voor de loonsom waarbij wordt uitgegaan van de totale loonsom van werknemers waarvoor de werkgever het loon heeft uitbetaald in het tijdvak, bedoeld in het tweede, derde of vierde lid.
Op grond van artikel 16, tweede lid, wordt voor de loonsom, bedoeld in het eerste lid, uitgegaan van het loon over de maand juni 2020.
Op grond van artikel 16, derde lid, wordt, indien er geen loongegevens zijn over het tijdvak, bedoeld in het tweede lid, uitgegaan van het loon over de maand april van het jaar 2020.
Op grond van artikel 17 is de hoogte van het bedrag van de subsidieverlening de uitkomst van A* x B x 3 x 1,4 x 0,8. Hierbij staat A* voor het percentage van de door de werkgever verwachte omzetdaling; en B voor de loonsom, zoals berekend op grond van artikel 16, eerste tot en met vierde lid.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Raad van 1 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2016.