Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
1..Het verloop van de procedure
- oma;
- de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), vertegenwoordigd door [naam vertegenwoordiger] .
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 4 januari 2022 een beschikking gegeven betreffende het ouderlijk gezag over de minderjarige [naam minderjarige], geboren op [geboortedatum minderjarige] 2013. De vrouw, destijds minderjarig, heeft verzocht om belast te worden met het ouderlijk gezag over haar kind. Het verzoekschrift is ingediend op 8 september 2021 en de mondelinge behandeling vond plaats op 3 januari 2022. Tijdens de zitting waren de vrouw, bijgestaan door haar advocaat mr. P. Hoogenraad, en de oma van de minderjarige aanwezig, evenals een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige niet erkend is en dat de oma sinds 2 april 2014 met de voogdij over de minderjarige is belast. De vrouw heeft aangevoerd dat zij, nu zij meerderjarig is, het ouderlijk gezag over haar kind wil uitoefenen. De rechtbank heeft de relevante artikelen van het Burgerlijk Wetboek (BW) in overweging genomen, met name artikel 1:253b, dat de voorwaarden voor het uitoefenen van ouderlijk gezag regelt. De rechtbank concludeert dat er geen gegronde vrees bestaat dat de belangen van de minderjarige verwaarloosd worden bij toewijzing van het verzoek.
De rechtbank heeft daarom het verzoek van de vrouw toegewezen en haar belast met het ouderlijk gezag over de minderjarige. Tevens is de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard en zijn de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Tegen deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de datum van de beschikking.