1.2.Op 4 februari 2021 heeft eiseres opnieuw verzocht om een exploitatievergunning en een Drank- en Horecavergunning voor de horeca-inrichting in het betreffende pand. Hierop heeft verweerder het primaire besluit genomen.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit, waarin het primaire besluit is gehandhaafd, ten grondslag gelegd dat de aanvraag om een exploitatievergunning en een Drank- en Horecavergunning is geweigerd, omdat de exploitatie van een horeca-inrichting in dit pand strijd oplevert met het Horecagebiedsplan Centrum 2019-2021 (Horecagebiedsplan). Gelet hierop is sprake van een imperatieve weigeringsgrond van artikel 2.28, vijfde lid, aanhef en onder b, van de Algemene plaatselijke verordening Rotterdam 2012 (APV). Daarom was verweerder verplicht de aanvraag te weigeren.
3. Voor het regelgevend kader wordt verwezen naar de bijlage. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
4. Eiseres betoogt ten eerste dat artikel 2.28, vijfde lid, aanhef en onder b, van de APV onverbindend moet worden verklaard, omdat elke toetsing aan de maatstaf der redelijkheid ontbreekt. Hiertoe stelt zij dat sprake is van bijzondere omstandigheden, namelijk dat geen sprake is van een nieuwe horeca-inrichting, maar van het hervatten van de exploitatie van het snookercentrum waartoe eiseres op grond van de huurovereenkomst gehouden is.
Het was voor eiseres op grond van overmacht niet mogelijk om de horeca-inrichting verder te exploiteren. Eiseres werd aangemerkt als een verdachte in een omvangrijke strafzaak. Hierdoor is een bibob-onderzoek gestart. Pas na vrijspraak kon eiseres weer de horeca-inrichting exploiteren.
Ook betoogt eiseres dat artikel 2.28, vijfde lid, aanhef en onder b, van de APV in strijd is met het bestemmingsplan en daarom onverbindend moet worden verklaard, omdat het Horecagebiedsplan geen hogere status heeft dan het bestemmingsplan.
Eiseres betoogt voorts dat het bestreden besluit in strijd is met het vertrouwensbeginsel, omdat zij nooit door verweerder is geïnformeerd dat de periode van inactiviteit van exploitatie een mogelijke nieuwe aanvraag zou kunnen doorkruizen. Verweerder was hiertoe gehouden, omdat verweerder zowel verhuurder van het pand als de vergunningverlener is. Bovendien is eiseres op grond van de huurovereenkomst gehouden in het pand een snookercentrum te exploiteren en was eiseres in de veronderstelling dat zij op grond van het bestemmingsplan waarin horeca in het pand is toegestaan nog steeds een snookercentrum zou mogen exploiteren.
Ten slotte betoogt eiseres dat verweerder in redelijkheid toepassing had moeten geven aan de overgangsbepaling in het Horecagebiedsplan. Op grond hiervan had verweerder kunnen afwijken van het Horecagebiedsplan.
Is sprake van een nieuwe horeca-inrichting?