ECLI:NL:RBROT:2022:5688

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 juli 2022
Publicatiedatum
12 juli 2022
Zaaknummer
8710441
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding en ontbinding koopovereenkomst wegens gebrek aan motor

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen [bedrijf A] en [bedrijf B] over een voertuig dat door [bedrijf A] aan [bedrijf B] is verkocht. [bedrijf B] heeft een vordering ingesteld wegens een gebrek aan de motor van het voertuig, dat niet meer wilde starten. De kantonrechter heeft eerder tussenvonnissen gewezen waarin een deskundige is benoemd om de oorzaak van het probleem te onderzoeken. De deskundige, ing. [persoon C], heeft vastgesteld dat de oorzaak van het niet starten van de motor niet ligt in een defect aan de motor zelf, maar in een kabelbreuk in de kabelboom die de transmissie verbindt met de motor. Dit gebrek is ontstaan door gebruiksomstandigheden en mogelijk door de de- en montagewerkzaamheden van een derde partij, de Duitse firma Schreiter, die de motor had gereviseerd.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat [bedrijf A] niet tekort is geschoten in de nakoming van de koopovereenkomst. [bedrijf B] heeft het voertuig intensief gebruikt en er zijn geen aanwijzingen dat het gebrek al bij de levering op 15 januari 2017 aanwezig was. De deskundige heeft geconcludeerd dat de kabelbreuk niet te wijten is aan onjuist onderhoud door [bedrijf A]. De vorderingen van [bedrijf B] tot ontbinding van de koopovereenkomst en schadevergoeding zijn afgewezen. [bedrijf B] wordt veroordeeld in de proceskosten, omdat zij ongelijk heeft gekregen in deze procedure.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 8710441 \ CV EXPL 20-28703
datum uitspraak: 1 juli 2022
vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[bedrijf A],
vestigingsplaats: [vestigingsplaats A] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
gemachtigde: [naam gemachtigde]
tegen
[bedrijf B] .,
vestigingsplaats: [vestigingsplaats B] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
gemachtigde: mr. E. Kiliç
Partijen worden hierna “ [bedrijf A] ” en “ [bedrijf B] ” genoemd.

1..Het (verdere) verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit:
  • het tussenvonnis van 26 februari 2021 en de daarin genoemde stukken;
  • het tussenvonnis van 30 april 2021, waarbij een deskundige is benoemd;
  • het deskundigenbericht van ing. [persoon C] van 8 maart 2022;
  • de akte na deskundigenbericht van [bedrijf A] ;
  • de akte na deskundigenbericht van [bedrijf B] .

2..De verdere beoordeling van de vordering in reconventie

2.1.
Bij de verdere beoordeling van het geschil in reconventie bouwt de kantonrechter voort op en blijft bij hetgeen in de tussenvonnissen van 26 februari 2021 en 30 april 2021 is overwogen en beslist. Uit het tussenvonnis van 26 april 2021 volgt dat een deskundige zal worden benoemd om nader onderzoek te verrichten naar de oorzaak van het feit dat het voertuig met kenteken [kentekennummer] (merk: Iveco , type: 35c 16) niet start. In het tussenvonnis van 30 april 2021 heeft de kantonrechter vervolgens de heer ing. [persoon C] , senior expert zwaarmaterieel en techniek bij CED, als onafhankelijke deskundige benoemd. In het kader van het uit te voeren deskundigenonderzoek zijn de volgende vragen aan de deskundige voorgelegd:
1.
Kunt u vaststellen wat de oorzaak is van het feit dat het voertuig met kenteken
[kentekennummer] niet start? Is de oorzaak gelegen in een defect aan de motor? In hoeverre is er sprake van een defect aan de startfunctie?
2.
Is in het betreffende voertuig nog de originele motor aanwezig? In hoeverre is nog vast te stellen of het niet starten van het voertuig is te wijten aan een defect van de originele motor?
3.
Voor zover er een oorzaak is vast te stellen, in hoeverre is het aannemelijk dat deze oorzaak reeds aanwezig was op het moment van levering van het voertuig aan [bedrijf B] op 15 januari 2017?
4.
Voor zover er sprake is van een defect aan de motor, in hoeverre is het aannemelijk dat dit defect is veroorzaakt door onjuist, ondeugdelijk of te weinig onderhoud door [bedrijf A] ?
5.
Voor zover er sprake is van een defect aan de motor, in hoeverre is het aannemelijk dat dit defect is veroorzaakt door onjuist, ondeugdelijk of te weinig onderhoud door [bedrijf B] zelf, bijvoorbeeld het niet regelmatig of op tijd bijvullen van de motorolie?
6.
Voor zover er sprake is van een defect aan de motor, in hoeverre is het aannemelijk dat het defect aan de motor is veroorzaakt door onjuiste software, rekening houdende met de recall brieven in productie 6 van de conclusie van antwoord van 15 oktober 2020 en productie 8 van de akte van [bedrijf B] van 1 april 2021?
7.
In hoeverre is het mogelijk dat het, ondanks een melding dat de motorolie dient te worden bijgevuld, blijven doorrijden met een voertuig een dergelijk defect aan de motor kan hebben veroorzaakt?
8.
Heeft het feit dat de motor reeds door de Duitse firma Schreiter is gereviseerd invloed op de vaststelling van de aard en oorzaak van het defect aan het voertuig ? Zo ja, welke invloed heeft dat op de beantwoording van de vragen onder 1 tot en met 4 ?
9.
Zijn er nog andere punten die u naar voren wilt brengen waarvan de kantonrechter volgens u kennis dient te nemen bij de verdere beoordeling?
2.2.
De deskundige heeft op 8 maart 2022 zijn deskundigenbericht uitgebracht. De deskundige heeft de aan hem voorgelegde vragen als volgt beantwoord:
“(…) Antwoord vraag 1:
Ja, de oorzaak van het niet starten van de motor is door mij gevonden in een kabelbreuk in de kabelboom naar/van de transmissie onder de auto. Door deze kabelbreuk werd er vanuit de transmissie geen signaal uitgestuurd naar de body controle computer in welke stand de transmissie stond. Daardoor werd, als ingebouwde veiligheid tegen onbedoeld gaan rijden, de startmotor niet aangestuurd en daarmee startte de motor niet.
Er is dan geen sprake van een defect van de motor. De kabelboom waar de kabelbreuk in aanwezig was, is geen onderdeel van de motor.
De betreffende kabelboom is wel ‘onderdeel’ van de startfunctie in verband met doorgeven in welke stand de transmissie staat.
Antwoord vraag 2:
Ja, het betreft hier naar mijn mening de originele motor. Het motornummer wat ik heb afgelezen op het motorblok, te weten [motornummer] , komt overeen met het motornummer wat op de identificatiekaart van deze [bedrijf A] staat.
Het niet starten van de motor is niet te wijten aan een defect van de originele motor. Het niet starten van de motor komt door een kabelbreuk in de kabelboom van de transmissie. Deze kabelboom is geen onderdeel van de motor.
Antwoord vraag 3:
Het is naar mijn mening niet aannemelijk dat de kabelbreuk in de kabelboom reeds bij levering op 15 januari 2017 aanwezig was. Gezien de plaats in de kabelboom, waar de breuk is ontstaan, heeft de ligging van de kabelboom ter hoogte van de breuk (in een bocht), de rij- en gebruiksomstandigheden (trillingen, temperatuurverschillen) en mogelijk de- en montage werkzaamheden van de firma Schreiter invloed gehad op het ontstaan en uiteindelijke openbaring daarvan.
Antwoord vraag 4:
Zoals door mij gemotiveerd aangegeven is door mij geconstateerd dat er geen sprake is van een defect van de motor, maar van een defect in de kabelboom van/naar de transmissie.
Wel of niet onjuist, ondeugdelijk of te weinig onderhoud heeft hier geen invloed op gehad. De kabelboom is simpelweg een onderdeel wat geen regulier onderhoud nodig heeft.
Antwoord Vraag 5:
Zoals door mij gemotiveerd aangegeven, is door mij geconstateerd dat er geen sprake is van een defect van de motor, maar van een defect in de kabelboom van/naar de transmissie.
Wel of niet onjuist, ondeugdelijk of te weinig onderhoud heeft hier geen invloed op gehad. De kabelboom is simpelweg een onderdeel wat geen regulier onderhoud nodig heeft.
Antwoord vraag 6:
Zoals door mij gemotiveerd aangegeven, is door mij geconstateerd dat er geen sprake is van een defect van de motor, maar van een defect in de kabelboom van/naar de transmissie. Dit is een defect in de ‘hardware’ en niet in de ‘software’. De recall, die wordt beschreven in de genoemde stukken, heeft geen relatie met de betreffende kabelboom van de transmissie.
Antwoord vraag 7:
Zoals door mij gemotiveerd aangegeven, heb ik geconstateerd dat er geen sprake is van een defect van de motor. Er was sprake van een defect in de kabelboom van/naar de transmissie.
Vraag 8:
Nee, de revisie van de motor door de Duitse firma Schreiter heeft geen invloed op de vaststelling van de aard en oorzaak van het defect aan het voertuig.
De oorzaak van het niet starten van de motor ligt buiten de revisie van de motor zelf, maar is gelegen in een defect van de kabelboom van/naar de transmissie.
Antwoord vraag 9:
Nee, ik heb geen verdere punten waarvan de kantonrechter kennis dient te nemen. (…)”
2.3.
Naar aanleiding van opmerkingen van [bedrijf B] op het concept-deskundigenbericht heeft de deskundige in aanvulling op zijn antwoord op vraag 3 het volgende antwoord in het deskundigenbericht opgenomen:
“(…) De exacte inleiding van het faal mechanische is in dit stadium niet meer door mij te herleiden. Naar mijn mening is de inleiding van de breuk inderdaad al voor de revisie van de motor door Schreitner aanwezig geweest.
Waarschijnlijk zijn de de- en montage werkzaamheden van Schreitner het spreekwoordelijke ‘laatste zetje’ geweest. De betreffende kabel is daar losgenomen en weer aangesloten, wat spanningen en vervormingen met zich meebrengt en voor de uiteindelijke openbaring van het latent aanwezige gebrek zorgt. (…)”
2.4.
Beoordeeld dient te worden of [bedrijf A] is tekortgeschoten in de nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomst en, indien en voor zover dit het geval is, of dit een gedeeltelijke ontbinding van de koopovereenkomst en toekenning van een vervangende schadevergoeding rechtvaardigt. [bedrijf B] heeft in dat kader gesteld dat zij redelijkerwijs niet hoefde te verwachten dat het voertuig binnen een periode van tweeënhalf jaar na aankoop defect is en dat het voertuig, gelet op de omstandigheid dat er vele malen foutmeldingen en storingen zijn opgetreden, het voertuig niet voldoet aan de vereisten die men van een nieuw voertuig mag verwachten. [bedrijf B] heeft zich daarbij tevens op het standpunt gesteld dat het voertuig bij de aankoop in januari 2017 is geleverd met een fout in of aan de motor. Met haar stellingen geeft [bedrijf B] in feite aan dat het geleverde voertuig niet aan de overeenkomst beantwoordt.
2.5.
Artikel 7:17 lid 2 BW bepaalt dat een zaak niet aan de overeenkomst beantwoordt indien zij, mede gelet op de aard van de zaak en de mededelingen die de verkoper over de zaak heeft gedaan, niet de eigenschappen bezit die de koper op grond van de overeenkomst mocht verwachten. De koper mag verwachten dat de zaak de eigenschappen bezit die voor een normaal gebruik daarvan nodig zijn en waarvan hij de aanwezigheid niet behoefde te betwijfelen, alsmede de eigenschappen die nodig zijn voor een bijzonder gebruik dat bij de overeenkomst is voorzien.
2.6.
Vast staat dat [bedrijf B] na de aankoop in januari 2017 het voertuig diverse malen naar de garage van [bedrijf A] heeft gebracht voor reparaties. Uit het door [bedrijf B] als productie 2 bij de conclusie van antwoord overgelegde overzicht van de onderhouds- en reparatiehistorie volgt dat het voertuig op 11 juni 2017, 18 december 2017, 5 maart 2018, 12 maart 2018, 30 november 2018 en 5 februari 2019 ter reparatie bij [bedrijf A] is geweest. Door [bedrijf B] is gesteld dat op voornoemde data uiteenlopende mankementen zijn hersteld, maar dat er op die data geen sprake was van storing van de motor. Dit volgt ook uit het hiervoor genoemde overzicht van de onderhouds- en reparatiehistorie. Uit het overzicht volgt daarnaast dat de mankementen door [bedrijf A] steeds (direct) zijn hersteld, waarbij [bedrijf A] bovendien onweersproken heeft gesteld dat de reparaties in de meeste gevallen kosteloos zijn verricht. Gesteld noch gebleken is dat de mankementen op voornoemde data van dien aard waren dat het voertuig daardoor niet geschikt was voor normaal gebruik in die betreffende periode. Dat het voertuig de eigenschappen bezat die voor een normaal gebruik daarvan nodig waren, volgt al uit het feit dat [bedrijf B] in de periode vanaf de aankoop van het voertuig tot aan 21 mei 2019 - een periode van bijna tweeënhalf jaar - ruim 181.000 kilometer heeft gereden met het voertuig.
2.7.
Na de uitgevoerde reparaties op voornoemde data is het voertuig vervolgens in september 2019 naar de garage van [bedrijf A] gesleept in verband met het feit dat deze niet meer wilde starten. De deskundige heeft ten aanzien van dit gebrek geconstateerd dat er geen sprake is van een defecte motor, maar dat de motor niet startte vanwege een kabelbreuk in de kabelboom die onder het voertuig van/naar de transmissie loopt. Daarmee staat in elk geval vast dat de stelling van [bedrijf B] dat [bedrijf A] het voertuig heeft geleverd met een fout in de motor, niet juist is.
2.8.
Door de deskundige is voorts geconcludeerd dat het niet aannemelijk is dat de kabelbreuk in de kabelboom reeds bij levering van het voertuig aan [bedrijf B] op
15 januari 2017 aanwezig was. Daaruit kan worden afgeleid dat het gebrek eerst na verloop van tijd moet zijn ontstaan, waarbij de deskundige heeft opgemerkt dat de ligging van de kabelboom ter hoogte van de breuk (in een bocht), de rij- en gebruiksomstandigheden (trillingen, temperatuurverschillen) en mogelijk de- en montagewerkzaamheden van de firma Schreiter een rol hebben gespeeld bij de openbaring van het gebrek. De deskundige heeft bovendien aangegeven dat de kabelboom een onderdeel is, dat geen regulier onderhoud nodig heeft, zodat de vraag of er voldoende en/of juist onderhoud door [bedrijf A] is uitgevoerd aan het voertuig in dit geval niet relevant is. Het vorenstaande leidt tot dan ook tot het oordeel dat - anders dan [bedrijf B] betoogt - [bedrijf A] geen verwijt gemaakt kan worden gemaakt van het ontstaan van de kabelbreuk in de kabelboom.
2.9.
Daarnaast leidt het optreden van de kabelbreuk in de kabelboom in de gegeven omstandigheden niet tot de conclusie dat het voertuig daarmee niet aan de overeenkomst beantwoordt. Feit is immers dat er bijna tweeënhalf jaar intensief gebruik is gemaakt van het voertuig en er ruim 181.000 kilometer mee gereden is. Dat door dit intensieve gebruik en de daarmee gepaard gaande rij- en gebruiksomstandigheden, zoals trillingen en temperatuurverschillen, op enig moment vervanging van de kabels in de kabelboom noodzakelijk blijkt, is alleszins voorstelbaar en levert geen non-conformiteit op. In dit kader is dan ook niet gebleken dat sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst door [bedrijf A] .
2.10.
Tussen partijen is niet in geschil dat een eerste onderzoek door [bedrijf A] in oktober 2019 tot de conclusie leidde dat de motor defect was. Door [bedrijf A] is ter mondelinge behandeling onweersproken gesteld dat de vestigingsmanager van [bedrijf A] aan [bedrijf B] heeft medegedeeld dat de motor gereviseerd (dat wil zeggen dat de motor uit elkaar wordt gehaald en de afzonderlijke delen worden nagekeken) diende te worden alvorens nagegaan kon worden waarom de motor niet start. Voorts heeft [bedrijf A] onweersproken gesteld dat dit aanbod ook per e-mail aan [bedrijf B] is gedaan. Vast staat dat [bedrijf B] geen gebruik heeft gemaakt van dit aanbod. Ook met het aanbod van [bedrijf A] om een ruilmotor te plaatsen is [bedrijf B] niet akkoord gegaan. Daarnaast blijkt uit de door [bedrijf A] overgelegde verklaring van vestigingsmanager [persoon D] - die door [bedrijf B] inhoudelijk niet is betwist - dat hij [bedrijf B] enkele weken na het stellen van de diagnose heeft gevraagd of [bedrijf A] nog over diende te gaan tot reparatie, dat [bedrijf B] daarop heeft geantwoord hier nog even over te willen nadenken, maar dat [bedrijf B] daarover vervolgens geen contact meer heeft opgenomen met [bedrijf A] . Sterker nog, [bedrijf B] heeft de auto bij [bedrijf A] laten staan tot juli 2020, op welk moment zij de achterstallige factuur van 22 november 2019 heeft voldaan en de auto bij [bedrijf A] heeft laten weghalen. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [bedrijf B] [bedrijf A] hiermee niet voldoende in de gelegenheid gesteld tot herstel van het gebrek over te gaan.
2.11.
Dat thans uit het deskundigenonderzoek is gebleken dat de motor niet defect was en de diagnose van [bedrijf A] destijds dus niet de juiste was, is weliswaar ongelukkig te noemen, maar maakt het voorgaande niet anders. Indien [bedrijf B] [bedrijf A] immers in oktober 2019 opdracht zou hebben gegeven tot verdere reparatie, bestaande uit de door [bedrijf A] voorgestelde revisie dan wel het plaatsen van een ruilmotor, zou ook in dat geval aan het licht zijn gekomen dat het gebrek niet gelegen was in de motor en had [bedrijf A] alsdan verder onderzoek kunnen doen naar de daadwerkelijke oorzaak. Die mogelijkheid heeft [bedrijf A] echter niet gekregen, doordat [bedrijf B] niet akkoord is gegaan met het aanbod van [bedrijf A] tot revisie van de motor of het plaatsen van een ruilmotor en de auto in juli 2019 bij [bedrijf A] heeft laten weghalen. Voorts is ook niet gebleken dat [bedrijf B] [bedrijf A] op enig moment in gebreke heeft gesteld. Nu [bedrijf A] niet voldoende in de gelegenheid is gesteld het gebrek te herstellen, is ook in dit kader van een tekortkoming van [bedrijf A] in de nakoming van de overeenkomst geen sprake.
2.12.
Gelet op het oordeel dat er geen sprake is van een tekortkoming van [bedrijf A] in de nakoming van de overeenkomst, bestaat er geen rechtvaardiging voor (gedeeltelijke) ontbinding van de koopovereenkomst en bestaat er ook geen aanleiding [bedrijf A] te veroordelen tot vergoeding van de schade, die [bedrijf B] stelt geleden te hebben ten gevolge van een tekortkoming van [bedrijf A] . De subsidiaire reconventionele vorderingen van [bedrijf B] op dit punt worden dan ook afgewezen. Nu in het tussenvonnis van 26 februari 2021 reeds is geoordeeld dat ook de primaire reconventionele vorderingen van [bedrijf B] niet toewijsbaar zijn, leidt dit er toe dat alle vorderingen van [bedrijf B] worden afgewezen.
2.13.
[bedrijf B] krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen. De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [bedrijf A] tot vandaag vast op € 111,00 aan salaris voor de gemachtigde (3 punten x € 37,00). Omdat [bedrijf B] ongelijk krijgt, blijven ook de kosten voor het deskundigenonderzoek, die reeds door [bedrijf B] bij wijze van voorschot zijn voldaan, voor rekening van [bedrijf B] .

3..De beslissing

De kantonrechter:
in reconventie
3.1.
wijst de vorderingen af;
3.2.
veroordeelt [bedrijf B] in de proceskosten, aan de kant van [bedrijf A] tot vandaag vastgesteld op € 111,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. D.L. Spierings en in het openbaar uitgesproken.
44487