Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
9702623 VZ VERZ 22-1474:
9796748 VZ VERZ 22-4744:
1..Het verloop van de procedure
- het verzoekschrift in de zaak
- het verweerschrift in de zaak
- het aanhoudingsverzoek van de gemachtigde van [verzoekster01] tevens verzoek tot gelijktijdige behandeling;
- het verzoekschrift in de zaak
- het verweerschrift in de zaak
- de voorafgaand aan de mondelinge behandeling overgelegde producties van de zijde van [verzoekster01] ;
- de pleitnota van de gemachtigde van [verzoekster01] ;
- de pleitnota van de gemachtigde van verweerders.
2..De vaststaande feiten
3..Het verzoek
9702623 VZ VERZ 22-1474, bij wijze van voorlopige voorziening, na vermindering van eis, [verweerster01] te veroordelen, uitvoerbaar bij voorraad:
9796748 VZ VERZ 22-4744, primair [verzoekster01] niet ontvankelijk te verklaren in haar verzoek, omdat tussen [verzoekster01] en [verweerster01] met ingang van 4 januari 2022 een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is ontstaan en subsidiair voor het geval er tussen haar en [verweerster01] met ingang van 4 januari 2022 geen arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is ontstaan, [verweerster02] te veroordelen in de verzoeken zoals die hiervoor onder 3.1 en 3.3 zijn opgenomen.
Subsidiair voert [verzoekster01] aan dat van 4 januari 2021 tot en met 22 december 2021 een arbeidsovereenkomst met [verweerster02] had gesloten die op de einddatum niet van rechtswege is geëindigd. Hierdoor bestaat ook na 22 december 2021 recht op loon vermeerderd met de wettelijke verhoging en wettelijke rente en recht op vakantiedagen. Haar werkzaamheden zijn in dienst bij [verweerster02] gelijk gebleven aan haar werkzaamheden bij [verweerster01] , zodat [verweerster02] de opvolger van [verweerster01] is in de zin van artikel 7:668a lid 2 BW. Het gesloten contract met [verweerster02] is dan ook het vierde contract in de keten en geldt daarom als een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
[verweerster01] betwist dat er een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd met [verzoekster01] is ontstaan. [verzoekster01] was middels de brief van 4 januari 2021 op de hoogte dat haar arbeidsovereenkomst met [verweerster01] per 23 december 2020 was geëindigd. [verzoekster01] heeft hiervoor getekend en vervolgens gesolliciteerd voor een nieuwe functie.
Evenmin is een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tussen [verweerster02] en [verzoekster01] ontstaan. Er is geen sprake van opvolgend werkgeverschap, omdat [verzoekster01] na haar indiensttreding bij [verweerster02] wezenlijk andere werkzaamheden is gaan verrichten.
Voor het geval wordt geoordeeld dat sprake is van opvolgend werkgeverschap, geldt dat [verzoekster01] haar vordering te laat heeft ingediend. [verzoekster01] had namelijk de aanzegging van [verweerster02] als een opzegging moeten opvatten, waardoor haar vordering binnen twee maanden na de einddatum ingediend had moeten worden (artikel 7:686a lid 4 BW). [verweerster02] mocht er gegeven de omstandigheden op vertrouwen dat [verzoekster01] met het ontslag heeft ingestemd.
kan geen aanspraak maken op loon omdat er geen arbeidsovereenkomst meer is tussen partijen. De gevorderde vakantie-uren worden ook betwist. [verzoekster01] heeft wel degelijk verlof opgenomen. Tot slot worden ook de gevorderde wettelijke verhoging, dwangsommen en buitengerechtelijke kosten betwist.
4..De beoordeling
In de voorlopige voorziening
“werknemer is geworven en geselecteerd door [verweerster01] B.V. productielocatie Ridderkerk (hierna: Opdrachtgever). Opdrachtgever wil Werknemer om haar moverende redenen niet in dienst nemen, maar via payrolling werkzaam laten zijn. Opdrachtgever heeft aan werkgever de opdracht verstrekt om payrolling-diensten te verlenen ten aanzien van Werknemer”.Met die woorden is tot uitdrukking gebracht dat [verzoekster01] als werknemer onder [verweerster02] als werkgever werkzaamheden gaat verrichten bij [verweerster01] als opdrachtgever. Daarnaast had [verzoekster01] ook uit de ontvangen loonstrook over de maand januari 2021 kunnen afleiden dat [verweerster02] de werkgever is. Dat [verzoekster01] van 4 januari 2021 tot 21 januari 2021 werkzaamheden heeft verricht bij [verweerster01] terwijl de arbeidsovereenkomst met [verweerster02] nog niet was getekend, maakt nog niet dat zij dan een arbeidsovereenkomst met [verweerster01] heeft gesloten.
9702623 VZ VERZ 22-1474en het primaire verzoek in de zaak
9796748 VZ VERZ 22-4744worden afgewezen.
‘de wil en de verklaring van de werkgever gericht moeten zijn op het beëindigen van de arbeidsrelatie en de werknemer dit ook als zodanig heeft mogen opvatten’. Bij de uitleg daarvan zijn alle omstandigheden van het geval van belang, zoals de rechtsgevolgen voor de werknemer die zijn verbonden aan de mededeling van de werkgever. Een andere omstandigheid die van belang kan zijn is of de werkgever in de onjuiste veronderstelling verkeerde dat sprake is van een overeenkomst voor bepaalde tijd die van rechtswege afloopt. Door de Hoge Raad is overwogen dat die onjuiste veronderstelling niet zonder meer ten nadele van de werknemer mag werken [2] .
‘Op 22-12-2021 loopt uw tijdelijke arbeidsovereenkomst af. Uw arbeidsovereenkomst zal derhalve per 22-12-2021 van rechtswege zijn beëindigd en uw laatste werkdag zal daarom 22-12-2021 zijn.’Met deze woorden is tot uitdrukking gebracht dat het einde van de arbeidsovereenkomst zou worden bewerkstelligd door de wet (het van rechtswege eindigen door het verstrijken van de overeengekomen duur) en niet door een opzegging. De zin: ‘
Met deze brief bevestigen wij het beëindigen van uw dienstverband’is niet meer dan een bevestiging daarvan. Gelet daarop wordt geoordeeld dat de aanzegbrief (dus) niet bedoeld was om
een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd op te zeggen, maar om het einde van
een tijdelijke arbeidsovereenkomst aan te zeggenen (daarmee) de verschuldigdheid van een aanzegvergoeding te voorkomen.
[verweerster02] heeft de stelling van [verzoekster01] dat zij voor de uitvoering van haar werkzaamheden bij [verweerster02] geen andere vaardigheden en verantwoordelijkheden vereist zijn, onvoldoende ontkracht. De door [verweerster02] overgelegde verklaring van de softwareontwikkelaar en brief van de producent zijn hiervoor onvoldoende. Daarin wordt weliswaar verklaard dat de automatisering zorgt voor nieuwe werkomstandigheden en nieuwe veiligheidsmaatregelen waardoor er veranderingen ontstaan voor het personeel, maar niet over de vraag of voor die werkzaamheden wezenlijk andere vaardigheden en verantwoordelijkheden vereist zijn. De betwisting van [verweerster02] dat [verzoekster01] niet vanaf september 2020 haar werkzaamheden middels het geautomatiseerde proces in Ridderkerk heeft uitgevoerd is evenmin voldoende om het standpunt van [verzoekster01] te ontkrachten nu [verweerster02] ter zitting niet kon toelichten waarom [verzoekster01] vanaf oktober 2020 een reiskostenvergoeding heeft ontvangen.
geensprake is van opvolgend werkgeverschap. Gesteld noch gebleken is dat deze verschillen in bevoegdheden/arbeidsvoorwaarden met zich meebrengen dat wezenlijk andere vaardigheden en verantwoordelijkheden vereist zijn. [verweerster02] is dan ook als opvolgend werkgever aan te merken. Hierdoor telt de arbeidsovereenkomst die [verzoekster01] heeft gesloten met [verweerster02] mee in de reeks van tijdelijke arbeidsovereenkomst en is de arbeidsovereenkomst die is aangegaan met ingang van 4 januari 2021 de vierde arbeidsovereenkomst in die reeks. Op grond van artikel 7:668a lid 2 jo lid 1 sub b BW heeft deze laatste arbeidsovereenkomst dan ook te gelden als een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, die door de aanzegging van [verweerster02] niet rechtsgeldig is geëindigd.
5..De beslissing
verklaart bovengenoemde veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;