In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 20 mei 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot ondertoezichtstelling van twee kinderen, [naam kind 1] en [naam kind 2], door hun vader. De vader, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. H.J. Roetman, verzocht om de ondertoezichtstelling omdat hij zich zorgen maakte over het contact met zijn kinderen en de communicatie met de moeder, [naam moeder]. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. W.J.J. Trooster, voerde verweer tegen het verzoek en stelde dat de vader niet-ontvankelijk verklaard diende te worden, omdat hij niet eerst de Raad voor de Kinderbescherming had benaderd.
Tijdens de mondelinge behandeling op 16 mei 2022 zijn de betrokken partijen, inclusief de kinderen en een vertegenwoordiger van de Raad, gehoord. De vader gaf aan dat hij sinds de zomer geen contact meer had gehad met [naam kind 1] en dat hij zich zorgen maakte over de opvoedkundige keuzes van de moeder. De moeder daarentegen stelde dat de vader zelf verantwoordelijk was voor het gebrek aan contact en dat er voldoende mogelijkheden waren om de problemen in het vrijwillig kader op te lossen.
De Raad voor de Kinderbescherming gaf aan geen verzoek tot ondertoezichtstelling te willen indienen, maar maakte zich wel zorgen over de communicatie tussen de ouders en de impact daarvan op de kinderen. De kinderrechter oordeelde dat de vader niet-ontvankelijk moest worden verklaard in zijn verzoek, omdat hij niet eerst de Raad had benaderd. De kinderrechter benadrukte het belang van samenwerking tussen de ouders in het belang van de kinderen en gaf aan dat hulpverlening in minder ingrijpende vormen eerst diende te worden ingezet voordat er tot ondertoezichtstelling zou worden overgegaan.