ECLI:NL:RBROT:2022:5818

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 juli 2022
Publicatiedatum
14 juli 2022
Zaaknummer
9861655 CV EXPL 22-14089
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van gebruiksvergoeding en beoordeling van misbruik van omstandigheden

In deze zaak vordert de Gemeente Rotterdam van [gedaagde] een gebruiksvergoeding voor het gebruik van een bedrijfsruimte op een terrein dat de Gemeente in erfpacht had uitgegeven. De erfpacht is per 1 februari 2018 beëindigd, waarna [gedaagde] op 1 april 2018 de bedrijfsruimte moest verlaten. Omdat hij geen vervangende ruimte had, is er in mei 2018 een overeenkomst gesloten waarin een gebruiksvergoeding van € 3.118,- per maand is afgesproken. De Gemeente heeft [gedaagde] op 21 mei 2019 een factuur gestuurd voor een totaalbedrag van € 24.944,-, maar heeft op 3 juni 2021 twee maanden vergoeding gecrediteerd. De Gemeente vordert nu de hoofdsom van € 18.708,-, rente en buitengerechtelijke incassokosten van [gedaagde].

[gedaagde] voert verweer en stelt dat de Gemeente misbruik heeft gemaakt van omstandigheden bij het aangaan van de overeenkomst. Hij is van mening dat hij pas moet betalen als de Gemeente toezeggingen over financiële tegemoetkomingen nakomt. De kantonrechter overweegt dat [gedaagde] de overeenkomst niet heeft vernietigd en dat de Gemeente bevoegd was om de erfpacht op te zeggen. De kantonrechter concludeert dat de vordering van de Gemeente toewijsbaar is, omdat [gedaagde] niet voldoende heeft aangetoond dat er sprake was van misbruik van omstandigheden. De kantonrechter wijst de vordering toe, inclusief wettelijke rente vanaf 3 juni 2021 en de buitengerechtelijke incassokosten. Tevens wordt [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 9861655 CV EXPL 22-14089
datum uitspraak: 15 juli 2022
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
Gemeente Rotterdam
vestigingsplaats: Rotterdam,
eiseres,
gemachtigde: Landelijke Associatie van Gerechtsdeurwaarders B.V.,
tegen
[gedaagde],die handelt onder de naam
[handelsnaam],
woonplaats: [woonplaats gedaagde],
gedaagde,
gemachtigde: [naam].
De partijen worden hierna ‘de Gemeente’ en ‘[gedaagde]’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 7 april 2022, met bijlagen;
  • de aantekeningen van het mondelinge verweer, met een bijlage;
  • de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de nadere bijlage van de Gemeente;
  • de nadere bijlagen van [gedaagde].
1.2.
Op 16 juni 2022 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling met de gemachtigde van de Gemeente en [gedaagde] en zijn gemachtigde besproken.

2..De feiten

2.1.
De Gemeente is eigenaar van het terrein gelegen aan het adres [adres]. De Gemeente had het terrein in erfpacht uitgegeven, welk recht van erfpacht door opzegging per 1 februari 2018 is geëindigd. [gedaagde] huurde op het terrein een bedrijfsruimte waar hij handelde in auto's, auto-onderdelen en auto-accessoires.
2.2.
[gedaagde] moest de bedrijfsruimte op 1 april 2018 verlaten. Omdat [gedaagde] geen vervangende bedrijfsruimte had gevonden, mocht hij gebruik blijven maken van de ruimte. Partijen hebben met dat doel in mei 2018 een beëindigings-, gebruiks- en ontruimingsovereenkomst gesloten. Hierin is een gebruiksvergoeding afgesproken van € 3.118,- per maand ingaande op 1 mei 2018.
2.3.
[gedaagde] heeft tot en met december 2018 gebruik gemaakt van de bedrijfsruimte. De Gemeente heeft [gedaagde] op 21 mei 2019 een factuur gestuurd voor een bedrag van € 24.944,- (8 x € 3.118,-).
2.4.
De Gemeente heeft op 3 juni 2021 twee maanden vergoeding (2 x € 3.118,- = € 6.236,-) gecrediteerd.

3..Het geschil

3.1.
De Gemeente eist samengevat:
  • [gedaagde] te veroordelen aan haar te betalen € 24.078,- met rente over € 18.708,- vanaf 25 maart 2022 tot de dag van volledige betaling;
  • [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten en nakosten;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Het bedrag dat wordt geëist, bestaat uit de hoofdsom van € 18.708,-, rente van € 4.407,92 (berekend tot 24 maart 2022) en buitengerechtelijke incassokosten van € 962,08.
3.2.
De Gemeente baseert de eis op het volgende. [gedaagde] moet aan de Gemeente een gebruikersvergoeding betalen voor gebruik van de bedrijfsruimte aan de [adres] over de periode mei 2018 tot en met 31 december 2018. In totaal moet [gedaagde] aan de Gemeente betalen een bedrag van € 18.708,-. Daarnaast is [gedaagde] wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd.
3.3.
[gedaagde] is het niet eens met de eis en voert verweer. Daarop zal hierna - voor zover van belang - worden ingegaan.

4..De beoordeling

waar gaat de zaak over
4.1.
Partijen zijn een overeenkomst aangegaan op grond waarvan [gedaagde] de gebruiksvergoeding die de Gemeente in deze zaak vordert moet betalen. [gedaagde] vindt dat de vordering toch moet worden afgewezen, omdat de Gemeente in 2018 misbruik heeft gemaakt van de omstandigheden en destijds toezeggingen heeft gedaan die zij niet nakomt. [gedaagde] wil pas betalen als de Gemeente hierover met hem in gesprek gaat. De Gemeente is hiertoe niet bereid gebleken. Ook op de zitting is namens haar alleen de gemachtigde verschenen. De kantonrechter betreurt dit en denkt dat veel pijn bij [gedaagde] weggenomen had kunnen worden als de Gemeente het gesprek wel was aangegaan. De kantonrechter komt echter tot de conclusie dat wat [gedaagde] aanvoert onvoldoende is om de vordering af te wijzen.
misbruik van omstandigheden?
4.2.
Vast staat dat partijen in mei 2018 een overeenkomst hebben gesloten op grond waarvan [gedaagde] de gebruiksvergoeding die de Gemeente in deze zaak vordert moet betalen. Volgens [gedaagde] heeft de Gemeente destijds misbruik gemaakt van de situatie en hoeft hij daarom de gebruiksvergoeding niet te betalen. Hij voert daartoe het volgende aan. [gedaagde] heeft ongeveer 30 jaar zijn bedrijf gevoerd op de [adres]. De Gemeente heeft de erfpacht beëindigd in verband met criminele activiteiten op het terrein bij een naast [gedaagde] gelegen bedrijf. [gedaagde] had hier niets mee te maken. Hij is de dupe geworden van de situatie. Doordat de erfpacht was beëindigd, moest hij op korte termijn de bedrijfsruimte verlaten. Hij had op dat moment nog geen andere plek gevonden. [gedaagde] moest de overeenkomst met de Gemeente wel tekenen, want anders kon hij zijn bedrijf niet voortzetten. Hij was het niet eens met de hoogte van de gebruiksvergoeding, maar de Gemeente wilde deze vergoeding niet verlagen. Wel heeft de Gemeente toezeggingen gedaan over financiële tegemoetkomingen.
4.3.
De kantonrechter overweegt als volgt. Als een overeenkomst is aangegaan onder misbruik van omstandigheden kan deze vernietigd worden (artikel 3:44 BW). [gedaagde] heeft de overeenkomst echter niet vernietigd en vordert de vernietiging ook niet in deze procedure. Dit betekent dat hij nog steeds gebonden is aan de afspraken die destijds met de Gemeente zijn gemaakt. Dat de Gemeente misbruik heeft gemaakt van de omstandigheden volgt overigens niet uit de stellingen van [gedaagde]. De Gemeente was bevoegd om de erfpacht op te zeggen. Zij is [gedaagde] tegemoet gekomen door hem nog enige tijd te gunnen zijn bedrijf op dezelfde plek voort te zetten. Dat de Gemeente hiervoor een onredelijk hoge gebruiksvergoeding heeft gevraagd blijkt verder niet.
opschorting?
4.4.
[gedaagde] geeft aan dat hij wel wil betalen, maar pas nadat de toezeggingen door de Gemeente zijn nagekomen. De Gemeente geeft aan dat zij [gedaagde] heeft gecompenseerd door twee maandtermijnen te crediteren. De Gemeente betwist daarmee niet zozeer dat er door haar toezeggingen zijn gedaan. Zij voert aan dat deze zijn nagekomen op 3 juni 2021. Van verdere toezeggingen, zoals een verhuisvergoeding, is volgens de Gemeente geen sprake. De kantonrechter is van oordeel dat niet is gebleken dat er verdere toezeggingen zijn gedaan, zoals [gedaagde] stelt. [gedaagde] heeft deze stelling niet concreet gemaakt. Het blijft daarom onduidelijk over welke toezeggingen het naast een verhuiskostenvergoeding zou gaan. Dit blijkt ook niet uit de door [gedaagde] overgelegde e-mailcorrespondentie met de Gemeente. Dat er een hogere verhuiskostenvergoeding is toegezegd dan twee maal de gebruiksvergoeding stelt [gedaagde] niet. Voor zover door [gedaagde] een beroep op opschorting wordt gedaan slaagt dit daarom niet.
conclusie
4.5.
De conclusie is dat de hoofdsom van € 18.708,- zal worden toegewezen. [gedaagde] geeft aan dat hij een betalingsregeling wil treffen, maar de kantonrechter heeft daartoe - zonder instemming van de Gemeente - geen mogelijkheden.
wettelijke rente
4.6.
De Gemeente heeft op 3 juni 2021 twee maanden gebruiksvergoeding gecrediteerd en is op dat moment haar toezeggingen nagekomen (zie hiervoor onder 4.4). Tot 3 juni 2021 was de Gemeente in verzuim met nakoming van de door haar gedane toezeggingen, zodat [gedaagde] de betalingen tot dat moment gerechtvaardigd mocht opschorten. De wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119a BW wordt daarom pas toegewezen vanaf 3 juni 2021.
buitengerechtelijke incassokosten
4.7.
De buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen, omdat aan alle voorwaarden is voldaan om een vergoeding voor deze kosten te krijgen.
proceskosten
4.8.
[gedaagde] krijgt grotendeels ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen. De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van de Gemeente tot vandaag vast op € 108,04 aan dagvaardingskosten, € 1.384,- aan griffierecht en € 1.245,- aan salaris voor de gemachtigde (2,5 punten x € 498,- tarief). Dit is totaal € 2.737,04. Ook de gevorderde nakosten worden toegewezen.
uitvoerbaarheid bij voorraad
4.9.
Dit vonnis wordt, zoals gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

5..De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan de Gemeente te betalen € 19.670,08 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119a BW over een bedrag van € 18.708,- vanaf 3 juni 2021 tot de dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de kant van de Gemeente tot vandaag vastgesteld op € 2.737,04;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de na vandaag te maken proceskosten, begroot op € 124,- aan salaris voor de gemachtigde en als niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis is voldaan en het vonnis is betekend, de explootkosten van deze betekening;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Fiege en in het openbaar uitgesproken.
47636