ECLI:NL:RBROT:2022:5828

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 juni 2022
Publicatiedatum
15 juli 2022
Zaaknummer
ROT 21/3589
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van een exploitatievergunning zonder nieuw akoestisch rapport en beoordeling van openbare orde en leefklimaat

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 juni 2022 uitspraak gedaan over de verlenging van een exploitatievergunning voor een horeca-inrichting in Rotterdam. Eiser, die boven de horecagelegenheid woont, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de burgemeester van Rotterdam, die de vergunning had verleend aan de derde-partij. Eiser betoogde dat er sprake was van overlast en dat de burgemeester de vergunning had moeten weigeren op grond van artikel 2:28 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV). De rechtbank heeft vastgesteld dat bij de eerste aanvraag een akoestisch rapport was overgelegd en dat er geen wijziging was in de inrichting of de werking daarvan, waardoor geen nieuw akoestisch rapport nodig was. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester niet op basis van subjectieve klachten van overlast kon besluiten tot weigering van de vergunning, aangezien er geen objectieve gegevens waren die de overlast onderbouwden. De rechtbank concludeerde dat de verlenging van de vergunning niet in strijd was met de Horecanota en het Horecagebiedsplan, en dat de burgemeester in redelijkheid tot zijn besluit had kunnen komen. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/3589

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 juni 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser,

en

de burgemeester van Rotterdam, verweerder,

(gemachtigde: mr. C.W. de Jong),

als derde-partij neemt aan het geding deel [naam horecagelegenheid] te Rotterdam,

(gemachtigde [naam gemachtigde] ).

Procesverloop

Met het besluit van 4 december 2020 (primair besluit) heeft verweerder aan de derde-partij een exploitatievergunning verleend.
Met het besluit van 18 mei 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft een nader stuk ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 4 maart 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De derde-partij is niet verschenen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst.
Partijen hebben nadere stukken en reacties overgelegd.
Het beroep is vervolgens op de nadere zitting van 9 juni 2022 behandeld. Daarbij zijn verschenen eiser, de gemachtigde van verweerder, en de gemachtigde van de derde-partij
.De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Op 14 augustus 2015 heeft verweerder aan de derde-partij een exploitatievergunning, in de categorie D, verleend. Hiermee wordt een horeca-inrichting in het pand aan de [adres] in Rotterdam geëxploiteerd. Bij de exploitatie is onder andere het bieden van entertainment toegestaan. De vergunning heeft een geldigheidsduur van vijf jaar.
1.1.
Met het besluit van 7 juli 2017 heeft verweerder de aanvraag van de derde-partij tot uitbreiding van de exploitatievergunning met activiteit 15, gelegenheid bieden tot het roken van rookwaar door middel van waterpijpen, toegewezen en deze activiteit toegevoegd aan de bestaande exploitatievergunning. Ook wordt in het besluit vermeld dat met de wijziging van de Algemene Plaatselijke Verordening Rotterdam 2012 (APV) en het horecabeleid de exploitatiecategorie verandert, maar dat dit geen gevolgen heeft voor de eerdere vergunde exploitatie, waaronder de (andere) activiteiten en de geldigheidsduur van de vergunning. Voorts wordt de horeca-inrichting, gelet op de openingstijden, aangemerkt als avondhoreca. In de vergunning staat vermeld dat sprake is van exploitatiecategorie 2. De vergunning heeft een geldigheidsduur tot 3 maart 2019.
1.2.
Met het besluit van 16 oktober 2017 is het besluit van 7 juli 2017 gewijzigd in die zin dat activiteit 12, het ten gehore brengen van meer dan achtergrond muziek, is toegevoegd, omdat dit per abuis niet was vermeld op de exploitatievergunning. Deze toevoeging betekent dat de exploitatiecategorie wordt gewijzigd naar 3. Ook wordt de geldigheidsduur aangepast, nu een onjuiste geldigheidsduur was opgenomen in de exploitatievergunning. De vergunning heeft een geldigheidsduur tot 14 augustus 2020.
1.3.
Op 20 augustus 2020 heeft de derde-partij verlenging van de exploitatievergunning en een voorlopige exploitatievergunning verzocht. Op 10 september 2020 heeft de horecacoördinator van de politie, eenheid Rotterdam, zijn advies hierover uitgebracht, inhoudende dat een grondig Bibob onderzoek wordt geadviseerd. Naar aanleiding hiervan heeft een gemeentelijk Bibob onderzoek en een onderzoek door het Landelijk Bureau Bibob (LBB) plaatsgevonden. Op 15 september 2020 is het gemeentelijk Bibob onderzoek gestart. Op 10 november 2020 heeft verweerder het Bibob advies van het LBB ontvangen. Vervolgens heeft een medewerker van het kenniscentrum Bibob op 12 november 2020 een positief advies uitgebracht, inhoudende dat er geen sprake is van een mate van gevaar. Hierop heeft verweerder het primaire besluit genomen.
2. Verweerder heeft het bezwaar van eiser hiertegen ongegrond verklaard. Er is geen sprake van een van de (imperatieve) weigeringsgronden van artikel 2.28 van de APV. De gestelde (geluids)overlast is niet objectief vastgesteld. Dit geldt ook voor de aangevoerde overtredingen van verschillende wet- en regelgeving. Voorts is het een kwestie van handhaving in geval van strijdigheden en dat is een afzonderlijke procedure.
Verlenging van de exploitatievergunning levert geen strijd op met de Horecanota Rotterdam 2017-2021 (Horecanota) en het Horecagebiedsplan Centrum 2019-2021 (Horecagebiedsplan). Er is geen sprake van een verzwaring voor wat betreft de (aard van) activiteiten die in de horeca-inrichting worden aangeboden ten opzichte van de vorige verleende exploitatievergunning.
In dit geval hoefde geen nieuw akoestisch rapport te worden aangeleverd, omdat sprake was van een verlenging van een vergunning met ongewijzigde omstandigheden van de horeca-inrichting. Nu echter is gebleken dat in 2018 de ruimte boven de horeca-inrichting is gewijzigd van kantoorruimte naar woonruimte en gezien de klachten van (geluids)overlast zal het toezicht op de horeca-inrichting worden geïntensiveerd.
3. Eiser betoogt – samengevat – dat hij sinds april 2019 boven de horeca-inrichting woont en hiervan overlast ervaart. Bij de koop van de woning was hij er niet van op de hoogte dat de activiteit ‘het ten gehore brengen van meer dan achtergrondmuziek’ was toegestaan, dat sprake was van exploitatiecategorie 3, en dat de geldigheidsduur van de exploitatievergunning langer was, omdat hij via de site “officielebekendmakingen.nl” was uitgegaan van de gepubliceerde vergunning van 7 juli 2017. Dit omdat het besluit van 16 oktober 2017 waarmee de exploitatievergunning op deze punten is gewijzigd niet is gepubliceerd in het Gemeenteblad, terwijl sprake is van beleid en een bestendige gedragslijn dat alle verstrekte exploitatievergunningen ter kennisgeving worden gepubliceerd in het Gemeenteblad. Door dit besluit niet te publiceren is sprake van willekeur en wordt het vertrouwen van burgers in de overheid ernstig geschaad. Er is dan ook sprake van strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. Eiser betoogt dat daarom het besluit van 16 oktober 2017 buiten beschouwing moet worden gelaten bij de beoordeling van de nieuwe vergunning. Gelet hierop is dan ook geen sprake van een verlenging, maar van een nieuwe aanvraag, nu de exploitatievergunning van 7 juli 2017 een geldigheidsduur had tot 3 maart 2019 en alsdan moet worden geacht meer dan een jaar verlopen te zijn. Dit betekent dat verweerder geen nieuwe vergunning voor een shisha lounge mocht afgeven volgens het geldende Horecagebiedsplan en een akoestisch onderzoek had moeten plaatsvinden.
Daarbij komt dat het onjuist is dat bij een ongewijzigde voortzetting van de inrichting geen nieuw geluidsrapport hoeft te worden ingediend. Eiser verwijst daartoe naar de Horecanota. Verweerder had ook een akoestisch rapport moeten opvragen op grond van het advies van de bezwaarschriften commissie, de verslagen van DCMR, de bij hem bekende klachten van geluidsoverlast, de gewijzigde bestemming van het pand boven de horeca-inrichting van kantoorpand naar woningen, en daarmee sprake is van een geluidsgevoelig gebouw op grond van de Wet geluidshinder. Ook heeft eiser zijn twijfels over het bestaan van een akoestisch rapport uit 2015 bij de aanvraag van de exploitatievergunning. Hij heeft dit rapport ondanks een WOB-verzoek en herhaalde verzoeken aan verweerder niet ontvangen. Bovendien hoeft geen sprake te zijn van objectief vastgestelde geluidsoverlast nu de derde-partij de geluidsoverlast heeft erkend en op grond van de Horecanota ook op andere manieren aannemelijk kan worden gemaakt dat een horecabedrijf overlast veroorzaakt en kan worden opgetreden.
Verweerder had de aanvraag kunnen weigeren op grond van artikel 2.28, zesde lid, onder a en d, van de APV. Hiertoe betoogt eiser dat sprake is van feiten vanuit de inrichting die verstoringen van de openbare orde en het woon- en leefklimaat met zich meebrengen en de verwachting bestaat dat dit ook in de toekomst het geval zal zijn. Zo is sprake van overtredingen van de Algemene wet gelijke behandeling, de APV, de drank- en horecawet, de wet op kansspelen en de tabaks- en rookwarenwet. Er bestaat volgens eiser geen aanleiding voor de beperkte uitleg van de weigeringsgronden van artikel 2.28, zesde lid, van de APV dat een vergunning slechts kan worden geweigerd als in het verleden handhavend is opgetreden of een sanctie is opgelegd. Ook hier geldt dat geen sprake hoeft te zijn van objectief vastgestelde overlast nu dit gelet op de Horecanota ook op andere manieren aannemelijk kan worden gemaakt. Uit het advies van de bezwaarschriften commissie blijkt dat zij deze overtredingen aannemelijk achten, gelet op het advies om het toezicht op de horeca-inrichting te intensiveren. Ook is aannemelijk dat de horeca-inrichting voor witwassen wordt gebruikt, aangezien een economisch rendabele exploitatie op voorhand niet mogelijk is. Gelet hierop had verweerder nader onderzoek moeten doen. Ook is onbekend wanneer het advies in het kader van het Bibob onderzoek is verkregen. Indien dit na het primaire besluit is geweest, is eveneens sprake van onzorgvuldige besluitvorming gelet op het advies van de politie.
4. Na de schorsing van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank het akoestisch onderzoek van 13 april 2015 dat in het kader van de exploitatievergunning van 14 augustus 2015 door de derde-partij is overgelegd, ontvangen van verweerder. Uit dit rapport volgt dat in de huidige bouwkundige situatie 81 dB(A) popmuziek kan worden geproduceerd in de nachtperiode (vergelijkbaar met rustige muziek). Een geluidsbegrenzer wordt geadviseerd. Verweerder heeft daarnaast het toenmalige positieve advies van DCMR van 4 juni 2015 overgelegd. Ook heeft verweerder nader toegelicht wanneer het Bibob advies is ontvangen. Eiser heeft hierop vervolgens gereageerd.
5. Niet in geschil is dat eiser, eigenaar van de woning op de tweede etage boven de horeca-inrichting, belanghebbende is in de zin van art. 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Is sprake van een verlenging of nieuwe aanvraag?
6. Tussen partijen is niet in geschil dat het besluit van 16 oktober 2017 geen besluit is in de zin van artikel 3:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Van een publicatieplicht (zoals bijvoorbeeld in het Gemeenteblad) is dus geen sprake.
6.1.
Evenmin is in geschil dat het besluit van 16 oktober 2017 door toezending of uitreiking aan de derde-partij als belanghebbende is bekendgemaakt, zoals bedoeld in artikel 3:41, eerste lid, van de Awb. Daarmee is het besluit in werking getreden, als bedoeld in artikel 3:40 van de Awb. Dat sprake zou zijn van een bestendige gedragslijn waarbij verleende vergunningen worden gepubliceerd in het Gemeenteblad, zoals eiser stelt, doet hier niet aan af. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat op de site van officiële bekendmakingen.nl, waarop eiser de vergunning van 7 juli 2017 heeft gevonden, staat vermeld dat in het algemeen veel zorg en aandacht is voor de kwaliteit van de informatie die wordt aangeboden, maar deze desondanks nooit geheel vrij is van gebreken. Op de website staat daarom verder vermeld dat, als deze informatie essentieel voor u is, deze dient te worden geverifieerd bij de verantwoordelijke instantie. Eiser heeft dit niet gedaan. Hierbij komt dat eiser op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) de mogelijkheid had om binnen twee weken nadat hij van de inhoud van het besluit van 16 oktober 2017 op de hoogte was geraakt, hiertegen bezwaar te maken (vergelijk de uitspraak van 25 mei 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1904). Nu eiser dit niet heeft gedaan, staat het besluit van 16 oktober 2017 in rechte vast en kan het, anders dan eiser stelt, niet buiten beschouwing worden gelaten. Van strijdigheid met het zorgvuldigheidsbeginsel is dan ook niet gebleken.
6.2.
Voorgaande betekent dat met het besluit van 16 oktober 2017 aan de derde-partij een exploitatievergunning met categorie 3 en een geldigheidsduur tot 14 augustus 2020 is verleend, waarbij de activiteiten het bieden van gelegenheid tot het roken van rookwaar met waterpijpen en het ten gehore brengen van meer dan achtergrondmuziek waren toegestaan. De aanvraag van 20 augustus 2020 betreft dan ook een verlenging van de aanvraag, nu de horeca-inrichting nog als bestaande inrichting wordt gezien, omdat deze niet langer dan een jaar gesloten is. Volgens paragraaf 3.6.4 van het Horecagebiedsplan geldt voor de [straatnaam] dat de gewenste ontwikkelrichting van bestaande inrichtingen consolideren is. Dit houdt volgens de Horecanota, voor zover relevant, in dat een verzwaring van activiteiten en/of categorieën niet mogelijk is. De aanvraag van 20 augustus 2020 gaat om een ongewijzigde situatie van de horeca-inrichting. Gelet hierop is de verlenging van de vergunning niet in strijd met de Horecanota of het Horecagebiedsplan.
Akoestisch rapport
7. Op grond van artikel 1.10, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit) meldt degene die een inrichting opricht, dit ten minste vier weken voor de oprichting aan het bevoegd gezag.
Ingevolge artikel 1.10, tweede lid, van het Activiteitenbesluit is het eerste lid van overeenkomstige toepassing met betrekking tot het veranderen van een inrichting en het veranderen van de werking daarvan. Deze melding is niet vereist, indien eerder een melding overeenkomstig dit artikel is gedaan en door dit veranderen geen afwijking ontstaat van de bij die melding verstrekte gegevens.
Op grond van artikel 1.11, derde lid, van het Activiteitenbesluit wordt - kort gezegd - bij de melding, bedoeld in artikel 1.10 een rapport van een akoestisch onderzoek gevoegd.
7.1.
Anders dan eiser betoogt was de derde-partij niet gehouden om een akoestisch rapport te overleggen bij de aanvraag van 20 augustus 2020 waarbij een verlenging van de exploitatievergunning is verzocht. Bij de eerste vergunningverlening is namelijk al een akoestisch rapport overgelegd door de derde partij en bij de aanvraag om een verlenging was geen sprake van het veranderen van de inrichting of het veranderen van de werking daarvan. Verweerder heeft dit akoestisch rapport van 13 april 2015 overgelegd.
Uit dit akoestisch onderzoek blijkt dat in de huidige bouwkundige staat een gemiddeld muziekgeluidniveau van 81 dB(A) popmuziek geproduceerd kan worden zonder daarbij de wettelijke geluidnormen uit het Activiteitenbesluit te overschrijden. Dat de inrichting niet geschikt is voor de gewenste 90 dB(A) maakt dit niet anders. De DCMR heeft immers het akoestisch rapport beoordeeld en op 4 juni 2015 een positief advies afgegeven aan verweerder, inhoudende een exploitatievergunning te verlenen waarbij entertainment is toegestaan. Daarbij heeft de DCMR betrokken dat een geluidscontrole is uitgevoerd waarbij niet is geconstateerd dat de wettelijke geluidswaarde werd overtreden. Het besluit van 14 augustus 2015 waarbij de exploitatievergunning is verleend, staat bovendien in rechte vast.
De gewijzigde bestemming van het pand boven de horeca-inrichting, van kantoorpand naar woningen, maakt het bovenstaande evenmin anders. Een akoestisch rapport is immers niet vereist bij verandering van de omgeving, maar bij verandering van de inrichting of de werking daarvan. Zoals verweerder terecht heeft gesteld, neemt dit niet weg dat de exploitant dient te voldoen aan de geluidsvoorschriften in het Activiteitenbesluit. De derde-partij heeft ter zitting van 4 maart 2022 gesteld dat hij daaraan voldoet, door het gebruik van een limiter waardoor het geluid niet boven de 81 dB(A) zou uitkomen. Als echter objectief zou blijken dat de derde-partij niet voldoet aan de geluidsvoorschriften uit het Activiteitenbesluit en de geluidsnormen worden overschreden, kan hiertegen worden opgetreden op grond van de milieuwetgeving. Het opleggen van maatwerkvoorschriften kan dan een oplossing bieden, zodat alsnog wordt voldaan aan de geluidsvoorschriften. Dat is in het kader van deze procedure echter thans niet aan de orde. Dit betoog faalt dan ook.
Overtredingen
8. Eiser betoogt dat verweerder de exploitatievergunning op grond van artikel 2:28, zesde lid, aanhef en onder a en d, van de APV had moeten weigeren.
8.1.
In artikel 2:28, zesde lid, van de APV is – voor zover hier van belang – het volgende bepaald:
Onverminderd de artikelen 1:6 en 1:8 kan de burgemeester de exploitatievergunning geheel of gedeeltelijk weigeren, voor onbepaalde tijd geheel of gedeeltelijk intrekken, tijdelijk opschorten of wijzigen, indien naar zijn oordeel:
a. in of vanuit de openbare inrichting een feit of feiten hebben voorgedaan of aannemelijk is dat in de toekomst zich een feit of feiten gaan voordoen waardoor de openbare orde en/of het woon- of leefklimaat in de omgeving van de openbare inrichting nadelig zal worden beïnvloed;
[…]
d. de exploitant of de beheerder zich schuldig maakt aan discriminatie;
[…]
8.2.
Uit de bewoordingen van voornoemde bepaling blijkt dat verweerder beoordelings- en beleidsvrijheid heeft. De Horecanota kan worden aangemerkt als beleidsstuk waarbij invulling wordt gegeven aan het beleid ter zake van het voeren van horecaondernemingen in Rotterdam.
8.3.
In de Horecanota worden diverse toetsingscriteria genoemd en toegelicht voor het verlenen van een exploitatievergunning. Zo wordt onder meer ten aanzien van activiteit 12 (meer dan achtergrondmuziek) vermeld dat elke horeca-inrichting in Rotterdam achtergrondmuziek mag produceren en dat, als de exploitant meer muziek wil produceren, hij een akoestisch onderzoek dient te overleggen waaruit volgt hoe hard of zacht (mede afhankelijk van het tijdstip) de muziek kan staan zonder dat de normen worden overschreden. Het aanleveren van een akoestisch onderzoek is verplicht (indieningsvereiste) wanneer deze activiteit wordt aangevraagd. DCMR beoordeelt dit onderzoek. In sommige gevallen is het niet nodig dat een geluidsrapport wordt aangeleverd, bijvoorbeeld wanneer er al een bestaand geluidsrapport is dat aantoont dat het pand geschikt is voor een bepaalde mate van geluidsproductie.
In het kader van een handhavingsarrangement staat onder meer het volgende in de Horecanota vermeld:
Overlast
Bij (klachten van) overlast moet het volgende in ieder geval duidelijk zijn:
• het moet gaan om "objectiveerbare" overlast. Dat wil zeggen dat gemiddeld genomen ieder weldenkend mens dit als overlast zou beschouwen. Deze overlast moet dan wel worden waargenomen (en als zodanig geregistreerd) door politieambtenaren, toezichthouders van DCMR, of medewerkers van Stadsbeheer en
• de overlast moet te herleiden zijn tot de inrichting waarop de klachten betrekking hebben en
• er zijn duidelijke effecten op de woon- en leefomgeving.
Omdat overlast door horeca als belangrijke klacht zeer serieus wordt genomen, kiest Rotterdam ervoor dat een dossier, op basis waarvan kan worden gehandhaafd, niet slechts hoeft te bestaan uit metingen. Ook op andere manieren kan aannemelijk worden gemaakt dat een horecabedrijf overlast veroorzaakt en kan worden opgetreden. Horeca-inrichtingen met een 24-uurs openstelling genieten het vertrouwen dat zij tot diep in de nacht en vroege ochtend kunnen exploiteren zonder overlast te veroorzaken voor bewoners. Hier tegenover staat dat overlast ná 02:00/03:00 uur, dus nadat de meeste horeca dicht en leeggelopen is, een exploitant zwaar zal worden aangerekend. De burgemeester zal bij aanhoudende overlast, waarbij structureel politieoptreden noodzakelijk is, de sluitingstijden gedurende een lange tijd en vervolgens permanent terugbrengen.
Discriminatie
[…] Discriminatie kan door toezichthouders en de politie worden geconstateerd. Wanneer regelmatig klachten van discriminatie worden ontvangen, wanneer aangifte wordt gedaan van discriminatie of het College van de rechten van de mens uitspraak doet, dan kan nader onderzoek worden ingesteld. Als het onderzoek hiertoe aanleiding geeft, wordt een dossier opgemaakt voor de burgemeester.
8.4.
Anders dan eiser stelt, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat verweerder de verlenging van de exploitatievergunning in redelijkheid had moeten weigeren. De rechtbank merkt daarbij allereerst op dat ingevolge vaste rechtspraak van de Afdeling de uit de Wet milieubeheer en het op basis daarvan vastgestelde Activiteitenbesluit voortvloeiende geluidsnormen niet met zich brengen dat verweerder bij de beoordeling van een aanvraag om een horeca-exploitatievergunning aan geluidshinderaspecten voorbij kan gaan. Geluid maakt deel uit van de uitstraling van de inrichting en is dus mede bepalend voor de woon- en leefsituatie in de omgeving. Zoals de Afdeling echter verder heeft overwogen, zijn de uit de Wet milieubeheer en het Activiteitenbesluit voortvloeiende geluidsnormen een gegeven en zal bij de beoordeling van een aanvraag om een horeca-exploitatievergunning ervan uit moeten worden gegaan dat aan die normen wordt voldaan. Als niet aan die normen wordt voldaan, dan zal gebruik moeten worden gemaakt van de aan de milieuwetgeving te ontlenen bevoegdheden van het college van burgemeester en wethouders om aan een schending van die normen een einde te maken (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 21 augustus 2013, ECLI:NL:RVS:2013:822 en van 23 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3091). Dat geldt naar het oordeel van de rechtbank ook in dit geval.
Dat de openbare orde en/of het woon- of leefklimaat in de omgeving van de inrichting nadelig is dan wel zal worden beïnvloed dan wel dat de derde-partij zich schuldig heeft gemaakt aan discriminatie, is verder niet vastgesteld op grond van objectiveerbare gegevens. Uit het dossier blijkt dat verweerder in bezwaar navraag heeft gedaan bij de DCMR, de politie, stadsbeheer, en het Veiligheidsloket of er klachten zijn binnengekomen. Er zijn wel klachten binnengekomen, maar deze zijn niet objectief vastgesteld. Bijvoorbeeld de klachten over geluidsoverlast die bij de DCMR zijn binnengekomen, heeft de DCMR niet zelf kunnen vaststellen. De door eiser gestelde overtredingen van de Algemene wet gelijke behandeling, de APV, de Drank- en horecawet, de Wet op kansspelen en de Tabaks- en rookwarenwet zijn niet gemeld bij een toezichthoudende/handhavende partij en zijn dan ook niet objectief vastgesteld. Ditzelfde geldt voor de gestelde discriminatie. Ook anderszins is niet afdoende aannemelijk gemaakt dat sprake is van overlast en het woon/leefklimaat in de omgeving zodanig nadelig wordt beïnvloed dat verweerder in redelijkheid de verlenging van de vergunning had moeten weigeren dan wel nader onderzoek had moeten doen. Dat het toezicht op de inrichting (naar aanleiding van eisers bezwaar) is geïntensiveerd, is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Voorts is van belang dat verweerder (vóór het primaire besluit) een positief advies heeft ontvangen naar aanleiding van het Bibob onderzoek. Ook dit betoog faalt daarom.
9. Dit betekent samengevat dat de rechtbank in het kader van deze procedure niets voor eiser kan betekenen. Zoals echter ter zitting is besproken, is het van belang dat de derde-partij zich houdt aan de geldende geluidsnormen (en dus het permanente gebruik van een limiter). Als dat niet het geval is, en dat objectief wordt vastgesteld, kan verweerder (op verzoek van eiser) alsnog (handhavend) optreden tegen de derde-partij.
10. Het beroep is daarom ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.J. Adriaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. Rickets-Achaibersing, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2022.
De griffier is verhinderd om de uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.