1.3.Op 20 augustus 2020 heeft de derde-partij verlenging van de exploitatievergunning en een voorlopige exploitatievergunning verzocht. Op 10 september 2020 heeft de horecacoördinator van de politie, eenheid Rotterdam, zijn advies hierover uitgebracht, inhoudende dat een grondig Bibob onderzoek wordt geadviseerd. Naar aanleiding hiervan heeft een gemeentelijk Bibob onderzoek en een onderzoek door het Landelijk Bureau Bibob (LBB) plaatsgevonden. Op 15 september 2020 is het gemeentelijk Bibob onderzoek gestart. Op 10 november 2020 heeft verweerder het Bibob advies van het LBB ontvangen. Vervolgens heeft een medewerker van het kenniscentrum Bibob op 12 november 2020 een positief advies uitgebracht, inhoudende dat er geen sprake is van een mate van gevaar. Hierop heeft verweerder het primaire besluit genomen.
2. Verweerder heeft het bezwaar van eiser hiertegen ongegrond verklaard. Er is geen sprake van een van de (imperatieve) weigeringsgronden van artikel 2.28 van de APV. De gestelde (geluids)overlast is niet objectief vastgesteld. Dit geldt ook voor de aangevoerde overtredingen van verschillende wet- en regelgeving. Voorts is het een kwestie van handhaving in geval van strijdigheden en dat is een afzonderlijke procedure.
Verlenging van de exploitatievergunning levert geen strijd op met de Horecanota Rotterdam 2017-2021 (Horecanota) en het Horecagebiedsplan Centrum 2019-2021 (Horecagebiedsplan). Er is geen sprake van een verzwaring voor wat betreft de (aard van) activiteiten die in de horeca-inrichting worden aangeboden ten opzichte van de vorige verleende exploitatievergunning.
In dit geval hoefde geen nieuw akoestisch rapport te worden aangeleverd, omdat sprake was van een verlenging van een vergunning met ongewijzigde omstandigheden van de horeca-inrichting. Nu echter is gebleken dat in 2018 de ruimte boven de horeca-inrichting is gewijzigd van kantoorruimte naar woonruimte en gezien de klachten van (geluids)overlast zal het toezicht op de horeca-inrichting worden geïntensiveerd.
3. Eiser betoogt – samengevat – dat hij sinds april 2019 boven de horeca-inrichting woont en hiervan overlast ervaart. Bij de koop van de woning was hij er niet van op de hoogte dat de activiteit ‘het ten gehore brengen van meer dan achtergrondmuziek’ was toegestaan, dat sprake was van exploitatiecategorie 3, en dat de geldigheidsduur van de exploitatievergunning langer was, omdat hij via de site “officielebekendmakingen.nl” was uitgegaan van de gepubliceerde vergunning van 7 juli 2017. Dit omdat het besluit van 16 oktober 2017 waarmee de exploitatievergunning op deze punten is gewijzigd niet is gepubliceerd in het Gemeenteblad, terwijl sprake is van beleid en een bestendige gedragslijn dat alle verstrekte exploitatievergunningen ter kennisgeving worden gepubliceerd in het Gemeenteblad. Door dit besluit niet te publiceren is sprake van willekeur en wordt het vertrouwen van burgers in de overheid ernstig geschaad. Er is dan ook sprake van strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. Eiser betoogt dat daarom het besluit van 16 oktober 2017 buiten beschouwing moet worden gelaten bij de beoordeling van de nieuwe vergunning. Gelet hierop is dan ook geen sprake van een verlenging, maar van een nieuwe aanvraag, nu de exploitatievergunning van 7 juli 2017 een geldigheidsduur had tot 3 maart 2019 en alsdan moet worden geacht meer dan een jaar verlopen te zijn. Dit betekent dat verweerder geen nieuwe vergunning voor een shisha lounge mocht afgeven volgens het geldende Horecagebiedsplan en een akoestisch onderzoek had moeten plaatsvinden.
Daarbij komt dat het onjuist is dat bij een ongewijzigde voortzetting van de inrichting geen nieuw geluidsrapport hoeft te worden ingediend. Eiser verwijst daartoe naar de Horecanota. Verweerder had ook een akoestisch rapport moeten opvragen op grond van het advies van de bezwaarschriften commissie, de verslagen van DCMR, de bij hem bekende klachten van geluidsoverlast, de gewijzigde bestemming van het pand boven de horeca-inrichting van kantoorpand naar woningen, en daarmee sprake is van een geluidsgevoelig gebouw op grond van de Wet geluidshinder. Ook heeft eiser zijn twijfels over het bestaan van een akoestisch rapport uit 2015 bij de aanvraag van de exploitatievergunning. Hij heeft dit rapport ondanks een WOB-verzoek en herhaalde verzoeken aan verweerder niet ontvangen. Bovendien hoeft geen sprake te zijn van objectief vastgestelde geluidsoverlast nu de derde-partij de geluidsoverlast heeft erkend en op grond van de Horecanota ook op andere manieren aannemelijk kan worden gemaakt dat een horecabedrijf overlast veroorzaakt en kan worden opgetreden.
Verweerder had de aanvraag kunnen weigeren op grond van artikel 2.28, zesde lid, onder a en d, van de APV. Hiertoe betoogt eiser dat sprake is van feiten vanuit de inrichting die verstoringen van de openbare orde en het woon- en leefklimaat met zich meebrengen en de verwachting bestaat dat dit ook in de toekomst het geval zal zijn. Zo is sprake van overtredingen van de Algemene wet gelijke behandeling, de APV, de drank- en horecawet, de wet op kansspelen en de tabaks- en rookwarenwet. Er bestaat volgens eiser geen aanleiding voor de beperkte uitleg van de weigeringsgronden van artikel 2.28, zesde lid, van de APV dat een vergunning slechts kan worden geweigerd als in het verleden handhavend is opgetreden of een sanctie is opgelegd. Ook hier geldt dat geen sprake hoeft te zijn van objectief vastgestelde overlast nu dit gelet op de Horecanota ook op andere manieren aannemelijk kan worden gemaakt. Uit het advies van de bezwaarschriften commissie blijkt dat zij deze overtredingen aannemelijk achten, gelet op het advies om het toezicht op de horeca-inrichting te intensiveren. Ook is aannemelijk dat de horeca-inrichting voor witwassen wordt gebruikt, aangezien een economisch rendabele exploitatie op voorhand niet mogelijk is. Gelet hierop had verweerder nader onderzoek moeten doen. Ook is onbekend wanneer het advies in het kader van het Bibob onderzoek is verkregen. Indien dit na het primaire besluit is geweest, is eveneens sprake van onzorgvuldige besluitvorming gelet op het advies van de politie.
4. Na de schorsing van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank het akoestisch onderzoek van 13 april 2015 dat in het kader van de exploitatievergunning van 14 augustus 2015 door de derde-partij is overgelegd, ontvangen van verweerder. Uit dit rapport volgt dat in de huidige bouwkundige situatie 81 dB(A) popmuziek kan worden geproduceerd in de nachtperiode (vergelijkbaar met rustige muziek). Een geluidsbegrenzer wordt geadviseerd. Verweerder heeft daarnaast het toenmalige positieve advies van DCMR van 4 juni 2015 overgelegd. Ook heeft verweerder nader toegelicht wanneer het Bibob advies is ontvangen. Eiser heeft hierop vervolgens gereageerd.
5. Niet in geschil is dat eiser, eigenaar van de woning op de tweede etage boven de horeca-inrichting, belanghebbende is in de zin van art. 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Is sprake van een verlenging of nieuwe aanvraag?
6. Tussen partijen is niet in geschil dat het besluit van 16 oktober 2017 geen besluit is in de zin van artikel 3:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Van een publicatieplicht (zoals bijvoorbeeld in het Gemeenteblad) is dus geen sprake.