ECLI:NL:RBROT:2022:597

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 januari 2022
Publicatiedatum
31 januari 2022
Zaaknummer
C/10/607605 / HA ZA 20-1084
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering van een Vereniging van Eigenaren tegen haar professioneel administrateur wegens tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst van opdracht

In deze zaak vorderde de Vereniging van Eigenaren (VvE) een verklaring voor recht dat haar professioneel administrateur tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst van opdracht. De VvE stelde dat de administrateur niet had gehandeld naar aanleiding van een opdracht om een bedrijf in gebreke te stellen. De rechtbank Rotterdam oordeelde dat de vorderingen van de VvE werden afgewezen, omdat de gestelde concrete opdracht niet was bewezen. De procedure omvatte een incident en een hoofdzaak, waarbij de rechtbank eerder een incidenteel vonnis had gewezen. De VvE had de administrateur aansprakelijk gesteld voor schade die zij had geleden door het niet nakomen van de overeenkomst. De rechtbank concludeerde dat de VvE niet voldoende bewijs had geleverd voor haar claims en dat de administrateur niet onrechtmatig had gehandeld. De vorderingen werden afgewezen en de VvE werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/607605 / HA ZA 20-1084
Vonnis van 26 januari 2022
in de zaak van
de vereniging
[naam eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats eiseres] ,
eiseres,
advocaat mr. D. Vermaat te Barendrecht,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde] ,
gedaagde,
advocaat mr. H. van der Wilt te Ridderkerk.
Partijen zullen hierna [naam eiseres] en [naam gedaagde] genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis in incident van 3 maart 2021 en de daarin genoemde processtukken;
  • de conclusie van antwoord, tevens akte uitlaten i.v.m. incident niet-ontvankelijkheid, met producties 1 t/m 20;
  • de brief van 3 mei 2020 van de rechtbank met de oproep voor de mondelinge behandeling;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 16 september 2021;
  • het B-formulier van mr. Van der Wilt van 28 september 2021 met het verzoek vonnis te wijzen;
  • het B-formulier van mr. Vermaat van 29 september 2021 met het verzoek vonnis te wijzen.
1.2.
Daarna is vonnis bepaald in de hoofdzaak.

2..De feiten

2.1.
[naam eiseres] is een vereniging van eigenaren van flatgebouw “ [naam flatgebouw] ” aan de [adres] . [naam gedaagde] is een professionele administrateur/bestuurder van verenigingen van eigenaren. [naam gedaagde] verzorgde in opdracht van [naam eiseres] het beheer van flatgebouw [naam flatgebouw] van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2018.
2.2.
Op 15 maart 2017 heeft [naam eiseres] een e-mail gestuurd aan [naam gedaagde] waarvan de inhoud, voor zover hier van belang, als volgt luidt:
“Als bestuur willen wij juridische stappen ondernemen tegen [naam 1] en wel zo spoedig mogelijk.
Wij willen [naam 1] volledig en zonder compromissen aan het contract houden.
De tijd van beloften van [naam 1] is volledig voorbij en derhalve gaan wij als bestuur hier ook niet meer op in.
[naam 2] , toevoeging rechtbank] is goed op de hoogte van de situatie en hij kan je volledig op de hoogte brengen de situatie.
Graag zien wij deze procedure zo snel mogelijk gestart, er is al teveel tijd verloren gegaan met misplaatste gedachten dat dit netjes kan worden opgelost.
Zou je deze procedure willen opstarten door onze rechtsbijstand verzekering in overleg met [naam 2] in te schakelen?
Graag zouden we willen weten hoe onze kansen liggen om [naam 1] te dwingen alsnog het contract na te komen.”
2.3.
In haar e-mail van 21 maart 2017 heeft [naam eiseres] aan [naam gedaagde] , voor zover hier van belang, geschreven:
“Hierbij akkoord om de procedure op te starten voor het gestelde uurtarief van [naam gedaagde] [ [naam gedaagde] , toevoeging rechtbank)]
Graag blijven wij vanzelfsprekend goed op de hoogte van dit traject.
Graag een plan van aanpak opstellen in samenwerking met de rechtsbijstandverzekering hoe dit het beste aangepakt kan worden zodat we achteraf onszelf niet in de vingers kunnen snijden.”
2.4.
Op 28 maart 2017 heeft een algemene ledenvergadering van [naam eiseres] plaatsgevonden. In de notulen hiervan staat, voor zover hier van belang:
“WTW installatie versus [naam 1]
De stand van zaken is dat het bestuur er helemaal klaar mee is en dat zij via rechtsbijstand nakoming van het contract willen afdwingen.
(…)
De vergadering zal moeten beslissen of de beheerder in gesprek blijft met [naam 1] . Binnen 2 weken ligt er een planning. Via de beheerder worden de eigenaren (en Woonvisie) aangeschreven om de klachten te inventariseren. Als de planning niet naar tevredenheid is of wordt uitgevoerd, kan alsnog overgegaan worden op een juridisch traject. Echter, [naam 1] moet wel in de gelegenheid gesteld worden en dat is waar de ALV zich toe genoopt voelt.”
2.5.
Per e-mail van 27 september 2018 heeft [naam eiseres] de beheersovereenkomst met [naam gedaagde] opgezegd.
2.6.
Bij brieven van 4 juni en 8 oktober 2019 is [naam gedaagde] namens [naam eiseres] aansprakelijk gesteld.

3..Het geschil

In het incident

3.1.
[naam gedaagde] vordert, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, dat [naam eiseres] niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vorderingen in de hoofdzaak met veroordeling van [naam eiseres] in de kosten van het incident.
3.2.
[naam gedaagde] voert aan dat het bestuur van [naam eiseres] niet door de vergadering van [naam eiseres] is gemachtigd tot het voeren van deze procedure, zoals vereist in de statuten van [naam eiseres] . De later door [naam eiseres] in het geding gebrachte volmacht richt zich tegen de verkeerde rechtspersoon ( [naam bedrijf] en niet [naam gedaagde] ) en is (mede daarom) onvoldoende duidelijk en bepaalbaar. Bovendien is het besluit tot het voeren van deze procedure niet tijdens de algemene vergadering van de vereniging van eigenaren genomen, wat wel had gemoeten, aldus [naam gedaagde] .
3.3.
[naam eiseres] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen in het incident met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van [naam gedaagde] in de proceskosten in het incident.
3.4.
[naam eiseres] heeft weersproken niet over de noodzakelijke volmacht te beschikken en deze bij conclusie van antwoord in het incident als productie 19 overgelegd. Volgens [naam eiseres] hebben haar leden bij stemming van 20 maart 2019 unaniem besloten tot het voeren van de onderhavige procedure en het bestuur daartoe vervolgens gemachtigd.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt, voor zover noodzakelijk, in het navolgende nader ingegaan.
In de hoofdzaak
3.6.
[naam eiseres] vordert in de hoofdzaak – samengevat – bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair
te verklaren voor recht dat [naam gedaagde] toerekenbaar tekort is gekomen in de nakoming van haar overeenkomst met [naam eiseres] , alsmede dat [naam gedaagde] aansprakelijk is voor de schade die [naam eiseres] heeft geleden en nog zal lijden als gevolg daarvan,
[naam gedaagde] te veroordelen tot betaling aan [naam eiseres] van de door [naam eiseres] geleden schade van € 24.313.03, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 4 juni 2019,
subsidiair
te verklaren voor recht dat [naam gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [naam eiseres] , alsmede dat [naam gedaagde] aansprakelijk is voor de schade die [naam eiseres] heeft geleden en nog zal lijden als gevolg daarvan,
[naam gedaagde] te veroordelen tot betaling aan [naam eiseres] van de door [naam eiseres] geleden schade van € 24. 313.03, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 4 juni 2019,
zowel primair al subsidiair als meer subsidiair
[naam gedaagde] te veroordelen tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten van € 1.018,13, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding,
[naam gedaagde] te veroordelen in de kosten van het geding -voor het geval voldoening van de proceskosten niet binnen veertien dagen na betaling van het vonnis plaatsvindt- te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.7.
[naam eiseres] stelt hiertoe dat zij aan [naam gedaagde] opdracht heeft gegeven om een gerechtelijke procedure tegen [naam 1] te beginnen, althans om [naam 1] in gebreke te stellen en dat zij [naam gedaagde] daartoe op 12 en 30 augustus 2016 heeft aangemaand, maar dat [naam gedaagde] in de nakoming van haar verplichtingen voortvloeiend uit die opdracht tekort is geschoten. Subsidiair stelt [naam eiseres] dat [naam gedaagde] onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld, door te zeggen dat zij [naam 1] in gebreke heeft gesteld, terwijl zij dat niet daadwerkelijk had gedaan.
3.8.
[naam gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [naam eiseres] , met veroordeling van [naam eiseres] in de kosten van de procedure, de kosten van de advocaat daaronder begrepen.
3.9.
[naam gedaagde] voert aan dat nooit een opdracht om een procedure te starten tegen, of een ingebrekestelling te versturen aan [naam 1] is verstrekt. Volgens [naam gedaagde] heeft [naam eiseres] [naam gedaagde] slechts opgedragen om de rechtsbijstandsverzekeraar van [naam eiseres] in te schakelen.
3.10.
Op de stellingen en verweren van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling in het incident

4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat middels het als productie 19 door [naam eiseres] in het geding gebrachte brief met bijgaand stemformulier een volmacht aan het bestuur van [naam eiseres] is gegeven voor het voeren van een gerechtelijke procedure. Dat in het stemformulier en de daar bijgaande brief niet [naam gedaagde] als wederpartij is vermeld, maar [naam bedrijf] , maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat die volmacht niet ziet op de onderhavige procedure of onvoldoende bepaalbaar zou zijn. In de brief bij het stemformulier wordt immers gesproken over “
de toenmalige beheerder”, zijnde [naam gedaagde] . Met [naam bedrijf] heeft [naam eiseres] nooit iets te maken gehad. De rechtbank is daarom van oordeel dat er geen misverstand bij de leden over kan hebben bestaan tegen wie er geprocedeerd zou gaan worden, namelijk de voormalig beheerder, zijnde [naam gedaagde] , toen zij daarvoor volmacht gaven.
4.2.
Aan [naam gedaagde] kan worden toegegeven dat bij het verkrijgen van de procesvolmacht de in artikel 41 lid 5 van het splitsingsreglement voorgeschreven procedure niet is gevolgd. Die bepaling strekt echter tot bescherming van de belangen van de leden van de vereniging van eigenaars van [naam eiseres] en niet tot bescherming van de belangen van [naam gedaagde] .
4.3.
Op grond van het voorgaande wijst zal de vordering tot niet-ontvankelijkverklaring worden afgewezen.
4.4.
Bij het vonnis in incident is [naam gedaagde] al in de kosten van het incident veroordeeld. De rechtbank ziet geen aanleiding nogmaals een dergelijke kostenveroordeling uit te spreken voor het gedeelte van dat incident waarop thans middels dit vonnis wordt beslist.

5..De beoordeling in de hoofdzaak

5.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat de rechtsverhouding tussen [naam eiseres] enerzijds en [naam gedaagde] anderzijds, moet worden gezien als een overeenkomst van opdracht als bedoeld in art. 7:400 BW. De kern van het geschil is de vraag welke werkzaamheden [naam gedaagde] op grond van de overeenkomst van opdracht diende uit te voeren, nu partijen hierover van mening verschillen.
5.2.
De door [naam eiseres] gestelde feitelijke grondslag voor haar vordering is dat zij aan [naam gedaagde] expliciet opdracht heeft gegeven, en haar daartoe op 12 en 30 augustus 2016 heeft aangemaand, om zelf [naam 1] in gebreke te stellen en een juridische procedure tegen [naam 1] te beginnen, aan welke opdracht [naam gedaagde] niet heeft voldaan.
5.3.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de correspondentie en de notulen van de algemene ledenvergadering niet van een dergelijke opdracht aan [naam gedaagde] . In haar e-mail van 15 maart 2017 heeft [naam eiseres] opdracht gegeven aan [naam gedaagde] om
in overleg met de rechtsbijstandsverzekeringvan [naam eiseres] juridische stappen te ondernemen tegen [naam 1] (r.o. 2.2). In haar e-mail van 21 maart 2017 heeft [naam eiseres] opnieuw gevraagd om
in samenwerking met de rechtsbijstandverzekering een plan van aanpak op te stellen (r.o. 2.3). De gestelde concrete opdracht aan [naam gedaagde] om onverkort zelf [naam 1] in gebreke te stellen en in rechte te betrekken valt daaruit niet af te leiden.
5.4.
De door [naam eiseres] in de dagvaarding gestelde aanmaningen van 12 en 30 augustus 2016 zijn door [naam eiseres] niet in het geding gebracht zodat dit niet tot een ander oordeel kan leiden. De rechtbank merkt daarbij op dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat [naam eiseres] [naam gedaagde] al op 12 en 30 augustus 2016 heeft gemaand ten aanzien van iets dat pas in maart 2017 is gaan spelen. Voor zover [naam eiseres] haar e-mail van 30 augustus 2018 heeft bedoeld (en 2016 als een tikfout moet worden beschouwd) bevat die
e-mail geen aanmaning als door [naam eiseres] gesteld.
5.5.
Uit de notulen van de algemene ledenvergadering van [naam eiseres] van 27 maart 2017 volgt bovendien dat de algemene ledenvergadering zich genoodzaakt voelde [naam 1] eerst nog in de gelegenheid te stellen om de klachten op te lossen en dat daarna alsnog kon worden overgegaan tot een juridisch traject (r.o. 2.4). Voor zover in de hiervoor aangehaalde correspondentie de in deze procedure door [naam eiseres] gestelde opdracht dus wel zou zijn gegeven, is die in de nadien gehouden algemene ledenvergadering ingetrokken, c.q. vervallen.
5.6.
Daar komt nog eens bij dat door [naam eiseres] tijdens de mondelinge behandeling is verklaard:
“De opdracht die [naam eiseres] op 15 maart 2017 aan [naam gedaagde] heeft gegeven was niet specifiek om een gerechtelijke procedure op te starten, maar om een en ander in gang te zetten ten einde [naam 1] aan te spreken op het onvoldoende uitvoeren van de werkzaamheden. Het ging er eigenlijk om dat [naam gedaagde] met Achmea contact zou opnemen zodat er stappen tegen [naam 1] gezet zouden gaan worden. Met andere woorden, om de problemen met [naam 1] te gaan oplossen.”
5.7.
Op grond van het voorgaande zullen de vorderingen van [naam eiseres] bij gebreke van enige feitelijke grondslag worden afgewezen.
5.8.
Voor de gestelde onrechtmatigheid ter zake het handelen dan wel nalaten van [naam gedaagde] heeft [naam eiseres] geen andere feiten of omstandigheden naar voren gebracht dan die welke hiervoor reeds door de rechtbank zijn beoordeeld. Dat en hoe [naam gedaagde] onrechtmatig jegens [naam eiseres] heeft gehandeld heeft [naam eiseres] daarmee onvoldoende gemotiveerd. Ook de subsidiaire grondslag zal wordt daarom afgewezen.
5.9.
[naam eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [naam gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 2.042,00
- salaris advocaat €
1.442,00(2 punten × tarief III à € 721,00)
Totaal € 3.484,00

6..De beslissing

De rechtbank
in het incident
6.1.
wijst de vordering af,
6.2.
verstaat dat in het vonnis in incident van 3 maart 2021 al over de proceskosten is beslist,
in de hoofdzaak
6.3.
wijst de vorderingen af,
6.4.
veroordeelt [naam eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [naam gedaagde] tot op heden begroot op € 3.484,00
Dit vonnis is gewezen door mr. J.B. Smits en in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2022.
[3246/801/3195]