In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 mei 2022 uitspraak gedaan over de vaststelling van kinderalimentatie. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. J. van Dijk, verzocht de rechtbank om de man, vertegenwoordigd door advocaat mr. E. Kocabas-Güler, te verplichten tot het betalen van € 200,- per kind per maand aan kinderalimentatie, met ingang van 1 september 2021. De man betwistte de noodzaak van het verzoek en stelde dat hij geen draagkracht had om aan deze verplichting te voldoen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man en de vrouw de ouders zijn van twee minderjarige kinderen, die bij de vrouw wonen. De rechtbank heeft de ingangsdatum van de alimentatie vastgesteld op 25 oktober 2021, de datum waarop het verzoekschrift werd ingediend.
Bij de beoordeling van de kinderalimentatie heeft de rechtbank gekeken naar de behoefte van de kinderen en de draagkracht van beide ouders. De rechtbank concludeerde dat de man, op basis van zijn Ziektewetuitkering, een minimale draagkracht had van € 50,- per maand. De vrouw, die bijstand ontvangt, werd geen draagkracht toegerekend. De rechtbank heeft de behoefte van de kinderen berekend op € 122,- per kind per maand, maar heeft uiteindelijk besloten dat de man € 25,- per kind per maand moet betalen, gezien zijn beperkte draagkracht. De rechtbank verklaarde de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de alimentatie onmiddellijk betaald moet worden, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. Beide partijen zijn verantwoordelijk voor hun eigen proceskosten. De beschikking kan worden aangevochten bij het gerechtshof in Den Haag binnen drie maanden na de uitspraak.