ECLI:NL:RBROT:2022:6129

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 mei 2022
Publicatiedatum
25 juli 2022
Zaaknummer
C/10/627556 / FA RK 21-7989
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling kinderalimentatie in geval ouders nooit in gezinsverband hebben samengewoond

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 mei 2022 uitspraak gedaan over de vaststelling van kinderalimentatie. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. J. van Dijk, verzocht de rechtbank om de man, vertegenwoordigd door advocaat mr. E. Kocabas-Güler, te verplichten tot het betalen van € 200,- per kind per maand aan kinderalimentatie, met ingang van 1 september 2021. De man betwistte de noodzaak van het verzoek en stelde dat hij geen draagkracht had om aan deze verplichting te voldoen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man en de vrouw de ouders zijn van twee minderjarige kinderen, die bij de vrouw wonen. De rechtbank heeft de ingangsdatum van de alimentatie vastgesteld op 25 oktober 2021, de datum waarop het verzoekschrift werd ingediend.

Bij de beoordeling van de kinderalimentatie heeft de rechtbank gekeken naar de behoefte van de kinderen en de draagkracht van beide ouders. De rechtbank concludeerde dat de man, op basis van zijn Ziektewetuitkering, een minimale draagkracht had van € 50,- per maand. De vrouw, die bijstand ontvangt, werd geen draagkracht toegerekend. De rechtbank heeft de behoefte van de kinderen berekend op € 122,- per kind per maand, maar heeft uiteindelijk besloten dat de man € 25,- per kind per maand moet betalen, gezien zijn beperkte draagkracht. De rechtbank verklaarde de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de alimentatie onmiddellijk betaald moet worden, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. Beide partijen zijn verantwoordelijk voor hun eigen proceskosten. De beschikking kan worden aangevochten bij het gerechtshof in Den Haag binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Familierecht
Zaaknummer: C/10/627556 / FA RK 21-7989
Kinderalimentatie
Beschikking van 9 mei 2022
in de zaak van:
[naam vrouw] ,
wonende in [woonplaats vrouw] , gemeente [gemeente] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. J. van Dijk,
t e g e n
[naam man] ,
wonende in [woonplaats man] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. E. Kocabas-Güler.

1..De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
het verzoekschrift van de vrouw met bijlagen 1 tot en met 7, binnengekomen op 25 oktober 2021;
het verweerschrift van de man met bijlagen 1 tot en met 4;
het rolbericht van de man van 4 januari 2022;
het rolbericht van de vrouw van 7 januari 2022;
de brief van de vrouw van 25 januari 2022 met bijlagen (ongenummerd);
de brief van de man van 11 februari 2022 met bijlagen 5 tot en met 8, en;
het rolbericht van de vrouw van 25 februari 2022.
1.2.
Uit de hiervoor vermelde rolberichten van de man en de vrouw van respectievelijk 4 en 7 januari 2022 blijkt dat partijen instemmen met een schriftelijke afdoening van de zaak zonder dat een mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden.

2..Waar gaat het over?

2.1.
De man en de vrouw zijn de ouders van:
  • [naam minderjarige 1] (hierna: [voornaam minderjarige 1] ), geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum minderjarige 1] 2016, en;
  • [naam minderjarige 2] (hierna: [voornaam minderjarige 2] ), geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum minderjarige 2] 2018.
De man heeft [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] erkend. [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] staan ingeschreven op het adres van de vrouw.
2.2.
De gemeente Rotterdam verleent in ieder geval al vanaf september 2021 bijstand aan de vrouw op grond van de Participatiewet. Deze bijstand is ook bestemd voor [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] .
2.3.
De vrouw wil dat de man met ingang van 1 september 2021 een bedrag van € 200,- per kind per maand aan kinderalimentatie aan de vrouw gaat betalen. Zij is van mening het verzochte bedrag nodig te hebben voor de kosten van verzorging en opvoeding en dat dit bedrag kan betalen.
2.4.
De man is het niet mee eens met het verzoek. Hij vindt dat de vrouw geen belang heeft bij haar verzoek en dat zij om die reden niet-ontvankelijk is. Daarnaast vindt hij dat het verzochte niet nodig is. Daarbij komt dat hij geen draagkracht heeft om kinderalimentatie te betalen en dus de verzochte bedragen niet kan betalen.

3..De beoordeling

conclusie
3.1.
De rechtbank beslist dat de man met ingang van 25 oktober 2021 een kinderalimentatie van € 25,- per kind per maand aan de vrouw moet betalen. Dit betekent dat zij een deel van het verzoek van de vrouw afwijst. De rechtbank legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt. Daarbij gaat zij in op de standpunten van partijen, voor zover die voor de beoordeling van belang zijn. De berekeningen die de rechtbank heeft gemaakt, zijn als bijlagen aan deze beschikking toegevoegd. Bij de berekeningen rondt de rechtbank af op hele euro’s.
ontvankelijkheid
3.2.
Op grond van de wet [1] is (ook) de man als ouder onderhoudsplichtig ten opzichte van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] en (ook) verplicht – naar draagkracht – bij te dragen in hun kosten van verzorging en opvoeding. Om die reden kan de vrouw in haar verzoek worden ontvangen.
ingangsdatum
3.3.
De wet [2] laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. Drie data liggen als ingangsdatum het meest voor de hand: de datum waarop de omstandigheden zijn gewijzigd, de datum van het verzoekschrift en de datum waarop de rechter beslist. De rechter kan dus een bijdrage wijzigen over een periode in het verleden, maar moet daar terughoudend mee omgaan omdat dit flinke gevolgen voor partijen kan hebben.
3.4.
Hier hanteert de rechtbank 25 oktober 2021 (de datum van indiening van het verzoekschrift), omdat de man vanaf die datum rekening had kunnen houden met een bijdrage in de kosten van de kinderen.
behoefte [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2]
3.5.
Bij de berekening van de kinderalimentatie wordt eerst gekeken naar wat de kosten van een kind zijn. Dat wordt de ‘behoefte’ van het kind genoemd. Aangezien vaststaat dat de man tot 2020 (formeel) niet in Nederland woonde en de vrouw dit ook erkent, vindt de rechtbank het aannemelijk dat partijen nooit in gezinsverband hebben samengewoond. Dat de man regelmatig de vrouw en de kinderen in Nederland bezocht maakt dit niet anders, mede omdat niet aannemelijk is geworden dat partijen wel de bedoeling hebben gehad om met elkaar in gezinsverband te leven. In zo’n geval gaat de rechtbank, conform de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak, uit van het gemiddelde van de behoefte berekend op basis van het inkomen van de vrouw en van de behoefte berekend op basis van het inkomen van de man. Partijen zijn het erover eens dat de behoefte berekend kan worden op basis van het inkomen in 2017 omdat partijen in dat jaar feitelijk uit elkaar zijn gegaan. Daarbij rekent de rechtbank met de tarieven van 2018-1 omdat [voornaam minderjarige 2] pas in 2018 is geboren. Aan de zijde van de vrouw rekent de rechtbank met het niet door de man betwiste inkomen uit een WW-uitkering van € 1.000,- per maand. Aan de zijde van de man rekent de rechtbank met een inkomen uit uitkering van eveneens € 1.000,- per maand. Het is niet aannemelijk dat de man in 2017 geen enkel inkomen heeft ontvangen, mede gezien de door hem erkende reizen naar Nederland. De rechtbank rekent daarom met het door de vrouw gestelde inkomen. Naast hun eigen inkomsten rekent de rechtbank met de fictie alsof ieder van hen alleenstaand ouder van de kinderen was. De gedachte achter de aanbeveling van de exportgroep is namelijk dat een vergelijking wordt gemaakt tussen de situatie dat het kind bij de ene ouder zou zijn opgegroeid en de situatie dat deze bij de ander ouder zou zijn opgegroeid. Het netto besteedbaar inkomen van ieder van partijen is dan € 1.259,- per maand. [3]
3.6.
Nu de rechtbank weet wat de ouders te besteden hadden, kan de rechtbank berekenen welk gedeelte daarvan ongeveer aan de kinderen werd uitgegeven en wat dus de behoefte van de kinderen is. Daarvoor maakt de rechtbank gebruik van de tabellen die het Nederlands Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) heeft ontwikkeld. Uit die tabellen volgt dat een ouder bij een inkomen van € 1.248,-, gemiddeld € 227,- per maand uitgeeft voor de kinderen in 2017, dus per kind € 114,-. Gecorrigeerd voor de inflatie (geïndexeerd) is dat nu € 122,- per kind per maand.
draagkracht ouders
3.7.
Bij de berekening van de kinderalimentatie moet vervolgens worden vastgesteld wat ieder van de ouders kan betalen. Dat wordt de ‘draagkracht’ van de ouders genoemd. Volgens de wet moeten de ouders namelijk naar draagkracht in de behoefte van de kinderen voorzien. [4]
draagkracht man
3.8.
Voor het bepalen van de draagkracht rekent de rechtbank op basis van de Ziektewetuitkering van de man. De rechtbank houdt geen rekening met een aanvulling van zijn inkomen omdat onvoldoende is gebleken dat de man als gevolg van een ongeval recht heeft op een schadevergoeding of anderszins een aanvulling op zijn uitkering. Uit de overgelegde specificaties van de Ziektewetuitkering van 27 september 2021 tot en met 21 november 2021 blijkt een inkomen van € 319,- bruto per week. Het NBI is dan € 1.111,-. [5]
3.9.
Het inkomen van de man is hier zo laag dat voor hem het minimumbedrag aan draagkracht geldt dat de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak aanbeveelt. Dat is € 50,- per maand bij twee of meer kinderen.
draagkracht vrouw
3.10.
De draagkracht van de vrouw berekent de rechtbank op € 0,- per maand. De Expertgroep alimentatie beveelt aan dat bij de verzorgende ouder die een bijstandsuitkering (al dan niet samen met een kindgebonden budget) ontvangt geen draagkracht wordt aangenomen. Als bij een verzorgende ouder met bijstand draagkracht wordt aangenomen, zou dat ertoe kunnen leiden dat de gemeente voor een deel van de kosten van het kind opdraait, terwijl de ouders als eerste financieel verantwoordelijk zijn voor hun kinderen. De rechtbank volgt deze aanbeveling van de Expertgroep.
3.11.
Dat betekent dat de man tot de grens van zijn draagkracht moet voorzien in de kosten van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] .
zorgkorting
3.12.
De rechtbank past geen zorgkorting toe, omdat er sprake is van een groot tekort aan draagkracht. Of er daadwerkelijk contact is tussen de man en de kinderen is om die reden niet meer relevant. Dit betekent dat de man een bedrag van € 25,- per kind per maand aan kinderalimentatie moet betalen.
alimentatie vooruitbetalen
3.13.
De man moet de kinderalimentatie steeds vóór de eerste dag van de maand vooraf betalen. Het gaat namelijk om een bijdrage in de kosten die in die maand gemaakt worden en dan zou het te laat zijn als de alimentatie pas later in die maand wordt betaald.
uitvoerbaar bij voorraad
3.14.
De rechtbank verklaart de beslissing ‘uitvoerbaar bij voorraad’, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de kinderalimentatie betaald moet worden, ook al wordt er hoger beroep ingesteld.
proceskosten
3.15.
De man en de vrouw moeten allebei hun eigen proceskosten betalen, omdat zij elkaars ex-partners zijn.

4..De beslissing

De rechtbank:
4.1.
beslist dat de man met ingang van 25 oktober 2021 een bedrag van € 25,- per kind per maand moet betalen aan de vrouw, als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] ;
4.2.
beslist dat de man vanaf vandaag deze alimentatie steeds vóór de eerste van de maand vooraf moet betalen;
4.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
beslist dat de man en de vrouw allebei hun eigen proceskosten moeten betalen;
4.5.
wijst de verzoeken voor het overige af.
Dit is de beslissing van rechter mr. A.E. Sutorius-van Hees, tot stand gekomen in samenwerking met mr. D.J.M. Kuppens, griffier. Deze is in het openbaar uitgesproken door mr. A.E. Sutorius-van Hees, rechter, op 9 mei 2022 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof in Den Haag. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
Bijlagen:
behoefteberekening, en;
draagkracht van de man.
1.)
2.)

Voetnoten

1.Artikel 1:392 in verbinding met artikel 1:404 van het Burgerlijk Wetboek
2.Artikel 1:402 van het Burgerlijk Wetboek
3.Bijlage 1: behoefteberekening van de kinderen
4.Artikel 1:397 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek
5.Bijlage 2: draagkracht van de man