ECLI:NL:RBROT:2022:6177

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 juli 2022
Publicatiedatum
26 juli 2022
Zaaknummer
10/065769-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag met verwerping van noodweerexces

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 juli 2022 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot doodslag op het slachtoffer. De verdachte heeft op 7 maart 2021 in Rotterdam geprobeerd het slachtoffer met een mes te doden. De verdachte heeft dit feit bekend, maar voerde als verweer aan dat hij handelde uit noodweerexces. De rechtbank heeft de inhoudelijke behandeling van de zaak op 24 november 2021 en 8 juli 2022 gehouden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte het slachtoffer meerdere malen met een mes heeft gestoken, maar heeft het verweer van noodweerexces verworpen. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een noodweersituatie, omdat de verdachte als eerste geweld heeft gebruikt. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren en heeft de vordering van de benadeelde partij grotendeels toegewezen, waarbij de verdachte ook is veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan het slachtoffer. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij voor een groot deel toegewezen, met inbegrip van materiële en immateriële schade, en heeft de wettelijke rente vanaf de datum van het incident toegewezen. De rechtbank heeft ook de maatregel tot schadevergoeding opgelegd, waarbij de verdachte verplicht is om de schadevergoeding aan de Staat te betalen, die dit bedrag vervolgens aan de benadeelde partij uitkeert.

Uitspraak

Rechtbank ROTTERDAM

Team 1
Parketnummer: 10/065769-21
Datum uitspraak: 15 juli 2022
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer in de strafzaak tegen de verdachte:
[naam verdachte], geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum verdachte] , ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] , gedetineerd in de PI Krimpen aan den IJssel, HvB.
Advocaat van de verdachte: mr. L. Huigsloot, advocaat te Rotterdam.
Officier van justitie: mr. W.B.J. ten Have.
Benadeelde partij: [naam slachtoffer] .
Advocaat van de benadeelde partij: mr. F.J.M. Hamers, advocaat te Rotterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zitting. De inhoudelijke behandeling van de zaak vond plaats op 24 november 2021 en 8 juli 2022.
Kern van het vonnis
De verdachte heeft geprobeerd om [naam slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) te doden door hem meermalen met een mes te steken. Op de zitting stond niet ter discussie dat de verdachte dat heeft gedaan, omdat de verdachte het steken met een mes heeft bekend. Centraal stond de vraag of de verdachte een geslaagd beroep op noodweerexces toekomt. De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend en zal uitleggen waarom.
Inhoudsopgave van dit vonnis
De verdachte wordt beschuldigd van een poging tot doodslag op het slachtoffer. De volledige tekst van de beschuldiging zoals deze door de officier van justitie is opgeschreven in de tenlastelegging is opgenomen in hoofdstuk 1 van dit vonnis.
De rechtbank vindt de beschuldiging bewezen. De bewezenverklaring, de motivering daarvan en een opgave van de bewijsmiddelen zijn in hoofdstuk 2 van dit vonnis uiteengezet.
Het bewezenverklaarde feit is volgens de wet een verboden gedraging waar straf op staat. Welke verboden gedraging dat is, is omschreven in hoofdstuk 3 van dit vonnis. In dat hoofdstuk worden ook de strafbaarheid van het feit en de strafbaarheid van de verdachte besproken, waarbij ook het verweer dat sprake is van noodweerexces aan de orde komt.
De rechtbank legt aan de verdachte een gevangenisstraf op van vijf jaren. Hoofdstuk 4 van dit vonnis vermeldt alle onderdelen van de straf en de motivering daarvan.
De benadeelde partij heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend. De rechtbank wijst de vordering voor een groot deel toe. In hoofdstuk 5 is deze beslissing verder uitgewerkt.
Hoofdstuk 6 sluit dit vonnis af met een korte weergave van alle beslissingen en de ondertekening door de rechters en de griffier.

1..Beschuldiging in de tenlastelegging

hij op of omstreeks 7 maart 2021 te Rotterdam, op/aan de openbare weg, te weten de 1e Middellandstraat, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, meerdere malen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het gezicht en/of in het hoofd en/of in de hals/keel en/of in het lichaam van voornoemde [naam slachtoffer] heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

2..Beslissingen over het bewijs

Bewezenverklaring
2.1
De rechtbank vindt dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het feit heeft begaan op de volgende manier:
hij op 7 maart 2021 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, meerdere malen, met een mes, in het hoofd en de hals en in het lichaam van voornoemde [naam slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Bewijsmotivering
2.2
De bewezenverklaring steunt op de redengevende inhoud van de bewijsmiddelen. Hieronder is een opgave gedaan van die bewijsmiddelen. Met deze opgave wordt volstaan omdat de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend en geen vrijspraakverweer is gevoerd.
Opgave van bewijsmiddelen [1]
2.3
Onderzoek van de politie, bekennende verklaring van de verdachte [2]
Onderzoek van de politie, verklaring van aangever [naam slachtoffer] [3]
Verklaring van de deskundige [naam] , forensisch arts [4]

3..Verboden gedraging en strafbaarheid

Kwalificatie en strafbaarheid feit
3.1
Het bewezen feit is een in de wet verboden gedraging en levert het volgende strafbare feit op:
poging tot doodslag.
Het feit is strafbaar.
Noodweerexces en strafbaarheid verdachte
Standpunt verdediging
3.2
De verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hij heeft gehandeld uit noodweerexces. Het steken van het slachtoffer met een mes kan worden aangemerkt als het onmiddellijke gevolg van een hevige gemoedsbeweging, veroorzaakt door een daaraan voorafgaande ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding in de woning van de verdachte. Die aanranding heeft bestaan uit mishandeling door het slachtoffer in de eigen woning, het van de trap afduwen door het slachtoffer en het bezit van een mes bij het slachtoffer.
Beoordeling
- Aannemelijk geworden feiten en omstandigheden
3.3
De verdachte en het slachtoffer zijn de avond voorafgaand aan het steekincident in de woning van de verdachte samen dronken geworden. Die avond hebben zij ruzie met elkaar gekregen. In de woning is bloed van zowel de verdachte als van het slachtoffer aangetroffen. Het slachtoffer heeft op enig moment de woning verlaten, is vervolgens rustig lopend en enigszins onvast ter been een kleine tien minuten later teruggekeerd naar de woning en is met de verdachte in gesprek geraakt. Het mes lag tijdens het gesprek in de hal van de woning.
- In de woning
3.4
Uit de aannemelijk geworden feiten en omstandigheden volgt dat tussen de verdachte en het slachtoffer, voorafgaand aan het steekincident, in de woning ruzie is ontstaan. Ruzie waarbij mogelijk over en weer geweld is gebruikt. Niet aannemelijk wordt wat de omvang en de aard van de ruzie is geweest. Het dossier bevat geen informatie over het ontstaan, het verloop en de intensiteit van de ruzie, en het aandeel van de verdachte en het slachtoffer daarin. Daarmee hangt samen dat het ontbreekt aan feiten en omstandigheden waar de aannemelijkheid van de door de verdachte gestelde wederrechtelijke aanranding mede op kan worden gegrond. Een mogelijke confrontatie tussen de verdachte en het slachtoffer in de woning is in ieder geval beëindigd met het verlaten van de woning door het slachtoffer.
- Voor de woning
3.5
Van gewelddadige of aanvallende handelingen vanuit het slachtoffer voor de woning is niet gebleken. Het is niet aannemelijk geworden dat voor de deur van de woning sprake is van (herleving van) een (mogelijke) ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van de verdachte door het slachtoffer. Integendeel; het is de verdachte die als eerste een zwaaiende beweging in de richting van het slachtoffer maakt, het is de verdachte in wiens machtssfeer het mes zich op dat moment bevond en het is de verdachte die het slachtoffer met het mes aanvalt.
Conclusie
3.6
Een noodweersituatie ontbreekt en het noodweerexces verweer wordt daarom verworpen. De verdachte is strafbaar.

4..Onderbouwing straf

4.1
De rechtbank zal in dit hoofdstuk beslissen dat aan de verdachte een straf wordt opgelegd en zal uitleggen waarom.
Standpunt van de officier van justitie
4.2
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van zes jaren geëist, oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel en de dadelijke uitvoerbaarheid daarvan.
Beoordeling
Feiten en omstandigheden
4.3
De verdachte heeft naar aanleiding van een ruzie geprobeerd om het slachtoffer met een mes dood te steken en heeft hem daarbij onder meer in het hoofd en de hals geraakt. De camerabeelden van het steekincident [5] laten een explosie aan geweld zien, waarbij de verdachte ogenschijnlijk uit het niets met een mes op het slachtoffer inhakt en daarbij als een dolle tekeer gaat. Zelfs de komst van omstanders houdt hem niet tegen. Dreigend probeert hij meerdere keren tenminste één omstander die hem wil doen stoppen, weg te houden, zodat hij door kan gaan met het steken van het slachtoffer.
Het slachtoffer ondervindt nog dagelijks de gevolgen van het steekincident, zowel fysiek als psychisch. Het moet een buitengewoon angstig moment zijn geweest voor het slachtoffer en ook voor de omstanders. Daar komt bij dat dit soort excessief geweld gevoelens van onrust en onveiligheid veroorzaakt in de maatschappij.
Persoonlijke omstandigheden
4.4
De verdachte heeft gesproken met een psychiater en een psycholoog. Zij hebben uitvoerig gerapporteerd over de persoon van de verdachte en concluderen dat de verdachte geen stoornis had ten tijde van het steekincident en achten hem volledig toerekeningsvatbaar. De psycholoog heeft ná het opstellen van zijn rapport kennis genomen van de camerabeelden van het steekincident en is daarover op de zitting als deskundige gehoord. De psycholoog heeft verklaard dat de beelden vragen bij hem oproepen, omdat de verdachte tegenover hem een ander beeld heeft geschetst. Die vragen zijn echter niet van dien aard dat hij zijn conclusie over de toerekenbaarheid van de verdachte bijstelt. De rechtbank neemt de conclusies van de psychiater en psycholoog over en vindt de verdachte volledig toerekeningsvatbaar.
4.5
De rechtbank houdt er rekening mee dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit. Op het moment van het incident had de verdachte zijn leven op orde: hij had een woning, een baan en droeg de zorg voor zijn zoon. De verdachte is door buren en familie omschreven als een rustige en vriendelijke man. De explosie aan geweld lijkt dan ook een eenmalig opzichzelfstaand incident te zijn geweest. De verdachte heeft verklaard dat hij spijt heeft, dat hij dronken was en dat hij van zijn eigen buitengewoon agressief handelen is geschrokken.
Passende straf
4.6
Gezien de ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat alleen een gevangenisstraf een passende straf is. Voor de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank gekeken naar de hierboven beschreven feiten en omstandigheden, en heeft zij gelet op straffen die in min of meer soortgelijke zaken worden opgelegd.
Geen vrijheidsbeperkende maatregel
4.7
Mede gelet op de duur van de gevangenisstraf ziet de rechtbank geen aanleiding om een vrijheidsbeperkende maatregel (inhoudende een contactverbod met het slachtoffer) ex artikel 38v van het wetboek van Strafrecht op te leggen.
Conclusie
4.8
Voor het bewezenverklaarde feit wordt aan de verdachte een gevangenisstraf opgelegd van vijf jaren.
Wettelijke voorschriften
4.9
Bij de strafoplegging is gelet op de artikelen 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

5. Vordering van de benadeelde partij

Vordering
5.1
Het slachtoffer [naam slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd. Hij vordert € 4.679,45 aan materiële schade en € 15.000 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De materieel gevorderde schade bestaat uit de volgende posten:
- € 2.050,62 verlies verdienvermogen;
- € 1.102,- huishoudelijke hulp;
- € 560,- mantelzorg;
- € 385,- eigen risico 2021;
- € 155,- ziekenhuisdaggeldvergoeding;
- € 185,- telefoonschade;
- € 104,- kledingschade;
- € 76,- medicatie;
- € 61,83 reiskosten.
Deze posten zijn in de toelichting bij de vordering uitgewerkt en deels onderbouwd met stukken.
Standpunt verdediging
5.2
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard voor de gevorderde materiele schadeposten, met dien verstande dat de post medicatie toewijsbaar is tot € 8,29 en de gevorderde reiskosten niet worden betwist. Ook ten aanzien van de immateriële schade gevorderde dient de benadeelde partij niet ontvankelijk te worden verklaard, omdat het geestelijk letsel onvoldoende is onderbouwd.
Beoordeling
Materiële schade
- Verlies verdienvermogen
5.3
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het steekincident niet heeft kunnen werken en dat hij daardoor inkomen heeft misgelopen. De gestelde schade is alleszins redelijk en goed voorstelbaar, zodat het volledig gevorderde bedrag zal worden toegewezen.
- Huishoudelijke hulp, mantelzorg en ziekenhuisdaggeldvergoeding
5.4
Het ontstaan van de gevorderde kosten voor huishoudelijke hulp, mantelzorg en ziekenhuisdaggeldvergoeding zijn niet concreet onderbouwd. Desondanks is het goed voorstelbaar dat deze kosten ten gevolge van het steekincident zijn ontstaan. De kosten voor de huishoudelijke hulp en mantelzorg zullen met inachtneming van de daartoe opgestelde richtlijn worden begroot op € 1.102,- (huishoudelijke hulp) en € 560,- (mantelzorg). De ziekenhuisdaggeldvergoeding wordt naar redelijkheid begroot op
€ 100,00, zodat de benadeelde partij voor het overige van dit deel van de vordering niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
- Eigen risico 2021
5.5
Deze post is onvoldoende onderbouwd met stukken, terwijl dit in redelijkheid wel kon worden verlangd van de benadeelde partij. Hij zal in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
- Telefoonschade
5.6
De schade die aan de telefoon is ontstaan en het causaal verband met het bewezen verklaarde feit is onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij zal voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
- Kledingschade
5.7
Op basis van de camerabeelden in het dossier staat vast dat de jas onherstelbaar is beschadigd. De verdachte voert terecht aan dat de exacte hoogte van de schade beter onderbouwd had moeten worden. De rechtbank begroot de schade op € 75,00. De benadeelde partij zal voor het overige gedeelte van dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
- Medicatie
5.8
Voldoende onderbouwd is dat de benadeelde als gevolg van het steekincident ibuprofen en paracetamol ter hoogte van € 8,29 heeft aangeschaft, zodat dit deel van de vordering wordt toegewezen. De benadeelde partij zal voor het overige gevorderde van dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
- Reiskosten
5.9
De gevorderde schade aan reiskosten vloeit rechtstreeks voort uit het bewezenverklaarde en komt volledig voor vergoeding in aanmerking.
Immateriële schade
5.1
Als gevolg van het steekincident is rechtstreeks immateriële schade aan de benadeelde
partij toegebracht. Evident is dat hij als gevolg van het steken met het mes psychisch
letsel heeft opgelopen. In het schadevergoedingsformulier en op de zitting heeft de
benadeelde partij toegelicht dat hij te kampen heeft met leed door blijvende beperkingen
in zowel zijn persoonlijke als professionele leven. De daarmee samenhangende
immateriële schade zal op dit moment naar maatstaven van billijkheid worden
vastgesteld op € 15.000.-. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk
worden verklaard in de vordering.
Wettelijke rente
5.11
De benadeelde partij heeft gevorderd de schadevergoeding te verhogen met de
wettelijke rente. De rechtbank wijst de wettelijke rente toe vanaf 7 maart 2021.
Kosten
5.12
Omdat de vordering van de benadeelde partij voor een groot deel zal worden
toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij
heeft gemaakt voor het voeren van deze procedure tot het krijgen van
schadevergoeding en die hij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog
zal maken. Deze kosten begroot de rechtbank op nihil.
5.13
Ook wordt de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opgelegd. Dit
betekent dat de verdachte de schadevergoeding aan de Staat moet betalen, die dit
bedrag vervolgens uitkeert aan de benadeelde partij.
Conclusies
5.14
De verdachte moet de benadeelde partij een vergoeding betalen van € 3.957,74 voor
materiële schade en € 15.000,- voor immateriële schade. De toegewezen bedragen
worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 maart 2021. De verdachte zal ook
worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve
van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zullen maken. Deze kosten worden op
dit moment begroot op nihil. Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt
vergoed, zal de rechtbank de maatregel van artikel 36f Sr opleggen.
Wettelijk voorschrift
5.15
Gelet is op artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.

6..Beslissingen in het kort en ondertekening

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals dit in hoofdstuk 2 is omschreven, heeft begaan;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het in hoofdstuk 3 vermelde strafbare feit
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam slachtoffer] , te betalen een bedrag van € 18.957,74 (zegge: achttienduizend negenhonderdzevenenvijftig euro en vierenzeventig cent), bestaande uit € 3.957,74 aan materiële schade en € 15.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 7 maart 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [naam slachtoffer] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering en bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [naam slachtoffer] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam slachtoffer] te betalen € 18.957,74 (hoofdsom, zegge: achttienduizend negenhonderdzevenenvijftig euro en vierenzeventig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 maart 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 18.957,74 niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 129 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij ook geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam slachtoffer] en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H. Janssen, voorzitter,
mrs. J.J. Klomp en G. Alagahgi, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. Soeteman, griffier,
en uitgesproken op 15 juli 2022.
De jongste rechter en de oudste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De paginanummers en de documentcode die in de voetnoten worden genoemd verwijzen, tenzij anders is vermeld, naar schriftelijke stukken in het zaaksdossier Diamant.
2.2103081230.V, p. 91 t/m 95.
3.2103071124.A, p. 55 en 56.
4.niet voorzien van een documentcode, p. 173.
5.Beelden van de mobiele mast camera M8006: 7 maart 2021, 21 minuten en 07 seconden.