In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 27 juli 2022 uitspraak gedaan in een verzoekschrift dat was ingediend door de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West. Het verzoek betrof een minderjarige, geboren in 2020, en zijn moeder, die in de basisregistratie personen (BRP) was ingeschreven. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder op de datum van indiening van het verzoekschrift, 23 juni 2022, ingeschreven stond in de gemeente Dordrecht. Echter, uit een later uittreksel van 25 juli 2022 bleek dat de moeder op dat moment in de gemeente Gouda was ingeschreven. Hierdoor was de Rechtbank Rotterdam onbevoegd om van het verzoek kennis te nemen, aangezien de bevoegde rechter de rechter van de woonplaats van de minderjarige is, of bij gebreke daarvan, de rechter van het werkelijk verblijf van de minderjarige.
De kinderrechter heeft op basis van artikel 270, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) besloten de zaak te verwijzen naar de rechtbank Den Haag. Dit is gedaan omdat de gezaghebbende moeder via haar advocaat had aangegeven dat zij niet instemde met behandeling van het verzoek door de Rechtbank Rotterdam. De kinderrechter heeft de mondelinge behandeling die gepland stond op 9 augustus 2022 in Dordrecht, laten vervallen. De beschikking is openbaar uitgesproken door mr. A.A.J. de Nijs, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. W. Apeldoorn als griffier.