ECLI:NL:RBROT:2022:6320

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 juli 2022
Publicatiedatum
29 juli 2022
Zaaknummer
9621631 CV EXPL 22-413
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van facturen en verzuim in de nakoming van overeenkomsten

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 29 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser], een producent van drone-opnames, en [gedaagde], een softwareontwikkelaar die ook (lucht)fotografie verricht. [eiser] heeft in 2021 verschillende drone-opnames uitgevoerd voor [gedaagde] en heeft hiervoor drie facturen gestuurd, die tot op heden niet zijn betaald. Ondanks aanmaningen heeft [gedaagde] nagelaten de facturen te voldoen, wat heeft geleid tot een rechtszaak.

Tijdens de mondelinge behandeling op 5 juli 2022 was [gedaagde] niet aanwezig, terwijl [eiser] en zijn gemachtigde wel aanwezig waren. [gedaagde] heeft als verweer aangevoerd dat er een geschil is over de facturen, omdat de werkzaamheden niet conform afspraak zijn uitgevoerd. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat [gedaagde] [eiser] niet deugdelijk in gebreke heeft gesteld, waardoor er geen sprake is van verzuim. Dit betekent dat [gedaagde] zijn betalingsverplichting niet kan opschorten op basis van vermeende schade.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vordering van [eiser] tot betaling van de facturen gerechtvaardigd is. De rechter heeft de hoofdsom van € 2.975,02 toegewezen, evenals de wettelijke rente en de buitengerechtelijke incassokosten. Daarnaast is [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 782,15. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat [gedaagde] onmiddellijk moet betalen, ook al kan hij in hoger beroep gaan.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 9621631 CV EXPL 22-413
datum uitspraak: 29 juli 2022
vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser] ,die onder meer handelt onder de naam
[naam bedrijf 1],
woonplaats: [woonplaats 1] ,
eiser,
gemachtigde: mr. B. Boos,
tegen
[gedaagde], die onder meer handelt onder de naam
[naam bedrijf 2],
woonplaats: [woonplaats 2] ,
gedaagde,
die zelf procedeert.
De partijen worden hierna ‘ [eiser] ’ en ‘ [gedaagde] ’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 30 december 2021, met bijlagen;
  • het antwoord;
  • de brief van 11 april 2022 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de akte van [eiser] , met bijlagen.
1.2.
Op 5 juli 2022 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Daarbij waren aanwezig: [eiser] en zijn gemachtigde. [gedaagde] is niet verschenen.

2..De feiten

2.1.
[eiser] produceert middels drones films, televisieprogramma’s en overige luchtopnames. [gedaagde] ontwikkelt software en houdt zich verder bezig met (lucht)fotografie, ook met het gebruik van drones.
2.2.
Op diverse momenten in 2021 heeft [eiser] werkzaamheden voor [gedaagde] verricht. Deze werkzaamheden bestaan uit het maken van drone opnames in Rotterdam en Breda. Naar aanleiding van deze werkzaamheden heeft [eiser] aan [gedaagde] de volgende drie facturen (hierna ook: de drie facturen) gestuurd:
factuurdatum
factuurnummer
factuurbedrag
Omschrijving
20-01-2021
21010104
€ 921,23
Drone opnames [omschrijving 1]
01-03-2021
21030113
€ 1.135,52
Drone opnames [omschrijving 2]
09-03-2021
21030116
€ 918,27
Drone opnames [omschrijving 3]
3. De vordering
3.1.
[eiser] vordert samengevat [gedaagde] te veroordelen aan hem te betalen € 3.605,47, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over een bedrag van € 2.975,02, gerekend vanaf 22 december 2021 tot en met de dag van volledige betaling, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten en de nakosten en tevens het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Het bedrag dat wordt gevorderd, bestaat uit de hoofdsom van € 2.975,02, rente van € 207,95 (berekend tot 21 december 2021) en buitengerechtelijke kosten van € 422,50.
3.2.
[eiser] baseert de vordering op het volgende. [eiser] heeft in opdracht van [gedaagde] werkzaamheden uitgevoerd bij verschillende opdrachten. Hiervoor heeft [eiser] drie facturen in rekening gebracht. Tot op heden heeft [gedaagde] , ondanks dat op 29 april 2021 en 18 mei 2021 is aangemaand, nagelaten om de facturen te betalen.

4..Het verweer

4.1.
[gedaagde] is het niet eens met de vordering en voert onder meer het volgende aan. Over de door [eiser] gestuurde facturen is een geschil ontstaan, omdat er werkzaamheden opstaan die niet zijn uitgevoerd conform afspraak of in het geheel niet zijn opgeleverd. De factuur van 20 januari 2021 is niet opgeleverd volgens afspraak. De opdrachtgever was niet tevreden en heeft de werkzaamheden opnieuw laten uitvoeren door een ander. Het werk behorend bij de factuur van 1 maart 2021 is niet opgeleverd. [gedaagde] heeft de beelden die met deze factuur in rekening zijn gebracht niet ontvangen. De laatste factuur van 9 maart 2021 is [gedaagde] ook niet verschuldigd, omdat de opdracht in overleg met de opdrachtgever is afgebroken en dus niet is opgeleverd.
Daarnaast heeft [gedaagde] omzetverlies geleden dat minimaal gelijk staat aan de facturen, omdat [eiser] contact heeft opgenomen met opdrachtgevers en zelfs klanten heeft overgenomen.

5..De beoordeling

5.1.
In reactie op het verweer van [gedaagde] heeft [eiser] de door hem verrichte werkzaamheden behorend bij de drie facturen nader onderbouwd. Ten aanzien van de factuur van 9 maart 2021 heeft [eiser] gesteld dat het klopt dat de werkzaamheden voor die opdracht slechts deels zijn uitgevoerd, maar dat het bedrag dat op deze factuur in rekening is gebracht alleen ziet op het deel dat wél is uitgevoerd. Voorts heeft [eiser] aangevoerd dat [gedaagde] hem nooit in gebreke heeft gesteld en hij als gevolg daarvan nooit in verzuim is geraakt.
5.2.
De kantonrechter begrijpt uit het verweer van [gedaagde] dat hij tot op heden zijn betalingsverplichting jegens [eiser] heeft opgeschort wegens volgens hem geleden schade, danwel dat hij een beroep heeft willen doen op (partiële) ontbinding van de overeenkomst(en). Zowel voor een beroep op schadevergoeding (artikel 6:74 BW) als een beroep op ontbinding (artikel 6:265 BW) stelt de wet het vereiste dat de schuldenaar in verzuim dient te zijn voor zover nakoming niet blijvend (en bij ontbinding ook: tijdelijk) onmogelijk is.
5.3.
Als hoofdregel geldt dat verzuim intreedt wanneer een ingebrekestelling is uitgebracht en de daarin gestelde termijn is verlopen zonder dat de schuldenaar is nagekomen (artikel 6:82 lid 1 BW). Gesteld noch gebleken is dat in deze zaak sprake is van een uitzondering op grond waarvan een ingebrekestelling achterwege zou kunnen blijven.
5.4.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat hij op 30 april 2021 [eiser] in gebreke heeft gesteld en hij heeft daarbij verwezen naar zijn e-mail van 30 april 2021 aan de (incasso)gemachtigde van [eiser] . In deze e-mail schrijft [gedaagde] dat “niet is voldaan aan de opdrachtvoorwaarden c.q. oplevering”. Deze e-mail is naar het oordeel van de kantonrechter echter niet aan te merken als een deugdelijke ingebrekestelling, omdat hierin niet is aangegeven over welke specifieke onderdelen [gedaagde] niet tevreden was, wat hij in dat opzicht nog van [eiser] verwachtte en bovendien is [eiser] niet in de gelegenheid gesteld om de overeenkomst alsnog (deugdelijk) na te komen.
5.5.
Nu vast is komen te staan dat [eiser] niet (deugdelijk) in gebreke is gesteld, kan van verzuim geen sprake zijn. Alleen al om die reden slaagt het beroep van [gedaagde] op schadevergoeding dan wel (partiële) ontbinding niet en moet [gedaagde] het bedrag van de drie facturen betalen. In het midden kan dan ook blijven of sprake is geweest van een tekortkoming in de nakoming aan de zijde van [eiser] .
5.6.
De kantonrechter begrijpt het verweer van [gedaagde] dat hij door [eiser] omzetverlies heeft geleden dat minimaal gelijk staat aan het bedrag van de facturen, als een beroep op verrekening. De gegrondheid van dit verweer is echter niet op eenvoudige wijze vast te stellen en nu de vordering overigens voor toewijzing vatbaar is, wordt hier aan voorbij gegaan (artikel 6:136 BW).
5.7.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de door [eiser] gevorderde hoofdsom ter hoogte van € 2.975,02 wordt toegewezen.
de buitengerechtelijke incassokosten
5.8.
De buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen, omdat aan alle voorwaarden is voldaan om een vergoeding voor deze kosten te krijgen.
de rente
5.9.
De gevorderde (verschenen) wettelijke handelsrente wordt toegewezen, omdat uit de stellingen [eiser] volgt dat deze moet worden betaald en [gedaagde] deze stellingen niet heeft betwist.
proceskosten
5.10.
[gedaagde] krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen. De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [eiser] tot vandaag vast op € 102,15 aan dagvaardingskosten, € 244,00 aan griffierecht en € 436,00 aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 218,00 tarief). Dit is totaal € 782,15. Voor kosten die [eiser] maakt na deze uitspraak moet [gedaagde] ook een bedrag betalen van € 109,00. Hier kan nog een bedrag bijkomen voor de betekening van de uitspraak.
uitvoerbaarheid bij voorraad
5.11.
Dit vonnis wordt, zoals gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

6..De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen € 3.605,47 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119a BW over een bedrag van € 2.975,02 vanaf 22 december 2021 tot de dag van volledige betaling;
6.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de kant van [eiser] tot vandaag vastgesteld op € 782,15;
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.L. Spierings en in het openbaar uitgesproken.
44485