ECLI:NL:RBROT:2022:6322

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 juli 2022
Publicatiedatum
29 juli 2022
Zaaknummer
9440874 CV EXPL 21-30679
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillissement van een vennootschap onder firma en de persoonlijke aansprakelijkheid van vennoten

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 juli 2022 uitspraak gedaan in een civiele procedure waarbij de vennootschap onder firma (VOF) failliet is verklaard. De vennoten van de VOF blijven persoonlijk aansprakelijk voor de schulden van de VOF. De procedure tegen de VOF is geschorst, terwijl de procedure tegen de vennoten voortgezet kan worden. Eiser in conventie, [persoon A], en [persoon B], beiden werkzaam als zzp’er, hebben vorderingen ingesteld tegen de vennoten [persoon D] en [persoon E] van de failliete VOF, [bedrijf C]. De vorderingen zijn gebaseerd op onbetaalde facturen voor metselwerkzaamheden die zij hebben uitgevoerd. De vennoten betwisten de vorderingen en stellen dat het geleverde werk niet aan de eisen voldeed, waardoor zij de facturen niet verschuldigd zijn. De curator van de failliete VOF heeft de procedure in reconventie niet overgenomen, wat betekent dat de vorderingen van de vennoten tegen [persoon A] en [persoon B] niet verder worden behandeld. De kantonrechter heeft de vennoten opgedragen bewijs te leveren van hun claims en heeft de zaak naar de rolzitting verwezen voor verdere behandeling. De uitspraak benadrukt de hoofdelijke aansprakelijkheid van vennoten voor de schulden van de VOF, zoals vastgelegd in het Wetboek van Koophandel.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 9440874 CV EXPL 21-30679
datum uitspraak: 29 juli 2022
vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
1. [persoon A]handelend onder de naam
[bedrijf A] ,
woonplaats: [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
gemachtigde: de heer W. Kistenmaker,

2. [persoon B] handelend onder de naam [bedrijf B] ,

woonplaats: [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
gemachtigde: de heer W. Kistenmaker,
tegen
1. [firma C], onder andere handelend onder de naam
[bedrijf C] ,
vestigingsplaats: [vestigingsplaats C] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
geen gemachtigde,

2. [persoon D] ,

woonplaats: [woonplaats D] ,
gedaagde in conventie,
geen gemachtigde,

3 [persoon E] ,

woonplaats: [woonplaats E] ,
gedaagde in conventie,
geen gemachtigde.
De partijen worden hierna ‘ [persoon A] ’, ‘ [persoon B] ’, ‘ [bedrijf C] ’, ‘ [persoon D] ’ en ‘ [persoon E] ’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 9 september 2021, met bijlagen;
  • het antwoord met eis in reconventie (tegeneis), met bijlagen;
  • het vonnis waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de brief van 12 april 2022 van de curator in het faillissement van [bedrijf C] ;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 15 april 2022;
  • de rolbeslissing van 20 mei 2022;
  • de brief van 17 juni 2022 van de curator in het faillissement van [bedrijf C] .
1.2.
Op 12 april 2022 heeft de curator van [bedrijf C] per brief aan de kantonrechter bericht dat [bedrijf C] bij vonnis van 5 april 2022 in staat van faillissement is verklaard. De curator heeft in deze brief verzocht de procedure ten aanzien van [bedrijf C] vanwege het faillissement te schorsen. De procedure tegen de vennoten kan wel worden voortgezet.
1.3.
Op 15 april 2022 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Daarbij waren aanwezig: [persoon A] en [persoon B] , bijgestaan door hun gemachtigde. [persoon D] en [persoon E] zijn in persoon verschenen. Namens [bedrijf C] is niemand verschenen.
1.4.
Na de mondelinge behandeling is de curator van [bedrijf C] in de gelegenheid gesteld om schriftelijk mede te delen of hij de procedure namens [bedrijf C] vrijwillig (zonder daartoe bij exploot door [persoon A] en [persoon B] te zijn opgeroepen) wil overnemen.
1.5.
Op 17 juni 2022 heeft de curator van [bedrijf C] per brief aan de kantonrechter bericht dat hij, in hoedanigheid van curator, de procedure in reconventie niet overneemt.
1.6.
Vervolgens heeft de kantonrechter de datum van dit vonnis bepaald op vandaag.

2..De feiten

2.1.
[persoon A] en [persoon B] zijn beiden als zzp’er werkzaam als metselaar.
2.2.
[persoon D] en [persoon E] zijn vennoten van [bedrijf C] .
2.3.
[bedrijf C] is voor een project in Schoonhoven in januari 2021 door [naam hoofdaannemer] (hoofdaannemer) via [naam onderaannemer] (onderaannemer) ingehuurd om metselwerkzaamheden uit te voeren. [bedrijf C] heeft voor deze metselwerkzaamheden onder andere [persoon A] en [persoon B] voor € 40,00 per uur ingehuurd.

3..Het geschil

in conventie
3.1.
[persoon A] en [persoon B] vorderen, uitvoerbaar bij voorraad, gedaagden hoofdelijk - met dien verstande dat wanneer de één betaalt ook de ander voor dat deel zal zijn bevrijd - te veroordelen:
  • om aan [persoon A] te betalen een bedrag van € 1.916,80, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over € 1.600,00, gerekend vanaf 9 september 2021 tot en met de dag van volledige betaling;
  • om aan [persoon B] te betalen een bedrag van € 1.917,02, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over € 1.600,00, gerekend vanaf 9 september 2021 tot en met de dag van volledige betaling;
  • tot betaling van de proceskosten.
3.1.1.
Het bedrag dat door [persoon A] wordt gevorderd, bestaat uit de hoofdsom van € 1.600,00, rente van € 76,80 (berekend tot 9 september 2021) en buitengerechtelijke incassokosten van € 240,00.
3.1.2.
Het bedrag dat door [persoon B] wordt gevorderd, bestaat uit de hoofdsom van € 1.600,00, rente van € 77,02 (berekend tot 9 september 2021) en buitengerechtelijke incassokosten van € 240,00.
3.2.
[persoon A] en [persoon B] zijn beiden als zzp’er werkzaam als (o.a.) metselaar. [persoon A] en [persoon B] zijn door gedaagden gevraagd om - als onderaannemer - te komen metselen op een project in Schoonhoven. De overeenkomst ten aanzien van dit project is mondeling gesloten. Afgesproken is dat het een project voor twee weken zou zijn waarbij ze een uurtarief van € 40,00 per uur zijn overeengekomen. In week 3 van 2021 hebben [persoon A] en [persoon B] allebei 32 uur gewerkt en in week 4 van 2021 hebben zij 8 uur gewerkt. Deze gewerkte uren zijn gefactureerd. Gedaagden zijn tot op heden in gebreke gebleven met betaling van deze facturen.
3.3.
[persoon D] en [persoon E] hebben de vorderingen van [persoon A] en [persoon B] betwist en voeren het volgende aan. Het uitgevoerde metselwerk is afgekeurd en is door derde opnieuw uitgevoerd. Verder is op de eerste dag in week 4 van 2021 slechts 2 uur gewerkt in plaats van de in rekening gebrachte 8 uur. Dit omdat [persoon A] en [persoon B] kort na aankomst op de bouwplaats zijn vertrokken. Ze zijn vertrokken voordat het project was afgerond. Door het handelen van [persoon A] en [persoon B] is schade ontstaan waardoor [persoon D] en [persoon E] stellen dat zij de facturen niet verschuldigd zijn dan wel mogen verrekenen met de door hun geleden schade.
in reconventie
3.4.
[bedrijf C] vordert - na verrekening - [persoon A] en [persoon B] te veroordelen tot betaling van schadevergoeding ter hoogte van:
  • € 1.190,00 door [persoon A] en;
  • € 1.190,00 door [persoon B] .
3.5.
[bedrijf C] baseert haar vordering op het volgende. Bij het project in Schoonhoven heeft [bedrijf C] schade geleden. Er zijn 5000 nieuwe stenen voor zowel blok 1 als blok 2 aangeschaft en de vorige stenen zijn eruit gesloopt, zijn opgeruimd en afgevoerd. Dit heeft bij elkaar € 10.200,00 gekost. Er zijn in totaal vier metselaars, waaronder [persoon A] en [persoon B] , bezig geweest bij dit project zodat de verdeelsleutel van de schade 25% per persoon is. Dit komt neer op een bedrag van € 2.550,00 per persoon. Deze schade moet verrekend worden met het gefactureerde bedrag dat door [persoon A] en [persoon B] ten aanzien van week 3 en 2 uur van week 4 (€ 1.360,00) in rekening is gebracht. Het overige gedeelte van week 4 (6 uur) is afgekeurd dus dat bedrag hoeft niet verrekend te worden nu zij dat niet verschuldigd is. Dat wil zeggen dat na verrekening een restantbedrag aan schadevergoeding, zoals gevorderd, van € 1.190.00 per persoon overblijft.
3.6.
Voor zover [persoon A] en [persoon B] verweer hebben gevoerd wordt in het kader van de beoordeling hierop ingegaan.

4..De beoordeling

in conventie
vorderingen tegen [bedrijf C]
4.1.
Vast staat dat [bedrijf C] op 5 april 2022, en dus in de loop van de onderhavige procedure, in staat van faillissement is verklaard. Op dat moment was de dagvaarding uitgebracht (9 september 2021). De vorderingen die zijn ingesteld tegen [bedrijf C] , zijn verifieerbare vorderingen als bedoeld in artikel 26 Fw. Op grond van artikel 29 Fw wordt de procedure ten aanzien van de verifieerbare vorderingen ten opzichte van [bedrijf C] ambtshalve geschorst. Deze vorderingen dienen ter verificatie te worden aangemeld. Dit gedeelte van het geding wordt alleen voortgezet indien de verificatie wordt betwist of indien er geen verificatievergadering plaatsvindt en het faillissement van [bedrijf C] is beëindigd. De kantonrechter gaat dit gedeelte van het geding daarom voor zover het de vorderingen jegens [bedrijf C] betreft, verwijzen naar de rol van
14 december 2022voor uitlating door [bedrijf C] (of diens curator) inzake de voortzetting van de procedure. Indien voornoemde partijen zich niet uitlaten op deze rolzitting is de kantonrechter voornemens ambtshalve doorhaling van de procedure te gelasten. De kantonrechter wijst erop, dat een dergelijke doorhaling geen rechtsgevolgen heeft en dat elke partij kan vragen de zaak weer op de rol te plaatsen om verder te procederen. Indien daartoe aanleiding is, kunnen partijen zich ook eerder dan 14 december 2022 uitlaten over de voortzetting van de procedure.
4.2.
De kantonrechter verwijst de zaak voor wat betreft dit punt naar de rolzitting van
14 december 2022alwaar [bedrijf C] (of diens curator) zich dient uit te laten; de schriftelijke reactie van [bedrijf C] (of diens curator) dient in tweevoud ingestuurd te worden en uiterlijk de dag vóór genoemde rolzitting om 12.00 uur ter griffie ontvangen te zijn. [bedrijf C] (of diens curator) kan het processtuk ook zelf of door tussenkomst van een gemachtigde indienen op genoemde rolzitting.
4.3.
Iedere verdere beslissing voor wat betreft dit punt wordt in afwachting hiervan aangehouden.
vorderingen tegen [persoon D] en [persoon E]
4.4.
Voordat ingegaan wordt op de inhoudelijke beoordeling wordt over de hoofdelijke aansprakelijkheid van [persoon D] en [persoon E] als vennoten van [bedrijf C] als volgt overwogen. Artikel 18 van het Wetboek van Koophandel strekt er toe dat de vennoten hoofdelijke verbondenheid hebben met alle schulden die ten tijde van hun toetreding tot de vennootschap bestaan, of nadien (dus na toetreding) ontstaan. Omdat de overeenkomsten met [persoon A] en [persoon B] zijn gesloten in de tijd dat [persoon D] en [persoon E] vennoot van [bedrijf C] waren, zijn zij hoofdelijk aansprakelijk voor de eventueel verschuldigde facturen.
4.5.
Niet in geschil is dat partijen een overeenkomst van aanneming van werk hebben gesloten. Ook zijn partijen het erover eens dat [persoon D] en [persoon E] een aanneemsom van € 40,00 per uur voor de gewerkte uren aan [persoon A] en [persoon B] verschuldigd zijn. Verder zijn partijen het ook over het aantal gewerkte uren in week 3 van 2021 en 2 uur uit week 4 van 2021 eens. Partijen zijn echter verdeeld over de overige gewerkte uren (6 uur) van [persoon A] en [persoon B] in week 4 van 2021.
4.6.
[persoon A] en [persoon B] hebben aangevoerd dat zij in week 4 van 2021 8 uur per persoon hebben gewerkt en dat daarvoor € 320,00 per persoon in rekening mocht worden gebracht. [persoon D] en [persoon E] betwisten deze verschuldigdheid en voeren aan dat zij op de betreffende dag in week 4 van 2021 slechts 2 uur hebben gewerkt. Kort nadat ze op de bouwplaats zijn aangekomen zijn volgens [persoon D] en [persoon E] [persoon A] en [persoon B] ook weer vertrokken zodat er geen 8 uur in rekening mag worden gebracht. Gelet op deze gemotiveerde betwisting van [persoon D] en [persoon E] ligt het op de weg van [persoon A] en [persoon B] om te bewijzen dat zij in week 4 van 2021 naast de erkende uren (2 uur) nog eens 6 uur extra gewerkt hebben, nu zij zich op de rechtsgevolgen daarvan beroepen. Tot die bewijslevering worden zij toegelaten.
4.7.
In afwachting van de uitkomst van de eventuele bewijslevering wordt iedere verdere beslissing op dit punt aangehouden.
in reconventie
4.8.
Bij brief van 17 juni 2022 heeft de curator van [bedrijf C] de rechtbank bericht dat hij de vordering in reconventie namens [bedrijf C] niet overneemt. Artikel 27 lid 2 Fw bepaalt, voor zover hier van belang, dat wanneer de curator het geding niet overneemt, [persoon A] en [persoon B] het recht hebben om ontslag van instantie te vragen, bij gebreke waarvan het geding tussen de gefailleerde en [persoon A] en [persoon B] wordt voortgezet, buiten bezwaar van de boedel. Tot op heden zijn [persoon A] en [persoon B] nog niet in de gelegenheid gesteld om dit te doen zodat zij alsnog deze gelegenheid krijgen.
4.9.
De kantonrechter verwijst de zaak daartoe naar de rolzitting van
24 augustus 2022alwaar [persoon A] en [persoon B] zich dienen uit te laten. De schriftelijke reactie van [persoon A] en [persoon B] dient in tweevoud ingestuurd te worden en uiterlijk de dag vóór genoemde rolzitting om 12.00 uur ter griffie ontvangen te zijn. [persoon A] en [persoon B] kunnen het processtuk ook zelf of door tussenkomst van een gemachtigde indienen op genoemde rolzitting.
4.10.
Iedere verdere beslissing op dit punt wordt in afwachting hiervan aangehouden.

5..De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
ten aanzien van het geding inzake de vorderingen jegens [bedrijf C] :
5.1.
verstaat dat het geding inzake de vorderingen jegens [bedrijf C] van rechtswege is geschorst ex artikel 29 Fw;
5.2.
verwijst de zaak naar de rolzitting van
14 december 2022 om 14:30 uurvoor akte uitlating voort procederen aan de zijde van [bedrijf C] (en/of diens curator);
5.3.
houdt verder iedere beslissing op dit punt aan;
ten aanzien van het geding inzake de vorderingen van [persoon A] jegens [persoon D] en [persoon E] :
5.4.
draagt [persoon A] op te bewijzen dat hij in week 4 van 2021 8 uur werkzaamheden heeft verricht bij het project in Schoonhoven van [persoon D] en [persoon E] ;
verwijst de zaak naar de rolzitting van
24 augustus 2022voor het
schriftelijkmededelen door [persoon A] of, en zo ja, op welke wijze van de bewijsmogelijkheid gebruik zal worden gemaakt;
wijst [persoon A] erop dat de schriftelijke reactie
in tweevouddient te worden ingestuurd en dat deze
uiterlijk de dag vóór genoemde rolzitting om 12:00 uurter griffie ontvangen moeten zijn;
bepaalt dat [persoon A] , indien hij getuigen wenst te horen, bij die gelegenheid het aantal en de namen van eventueel te horen getuigen moet opgeven - in welk geval hij tevens opgave dient te doen van hun verhinderdata en de getuigen voor de maanden oktober 2022 tot en met december 2022 - en/of op het bewijsthema hebbende stukken in het geding mogen brengen;
wijst [persoon A] erop dat namen en woonplaatsen van eventueel voor te brengen getuigen tenminste zeven dagen vóór het te houden getuigenverhoor schriftelijk aan de kantonrechter en de wederpartij moeten worden aangezegd;
bepaalt dat [persoon A] te zijner tijd zelf zorg moet dragen voor behoorlijke oproeping van de eventueel voor te brengen getuigen;
bepaalt dat het eventuele getuigenverhoor zal worden gehouden in het gerechtsgebouw aan het Wilhelminaplein 100/125 in Rotterdam ten overstaan van de hierna genoemde kantonrechter;
ten aanzien van het geding inzake de vorderingen van [persoon B] jegens [persoon D] en [persoon E] :
5.5.
draagt [persoon B] op te bewijzen dat hij in week 4 van 2021 8 uur werkzaamheden heeft verricht bij het project in Schoonhoven van [persoon D] en [persoon E] ;
verwijst de zaak naar de rolzitting van
24 augustus 2022voor het
schriftelijkmededelen door [persoon B] of, en zo ja, op welke wijze van de bewijsmogelijkheid gebruik zal worden gemaakt;
wijst [persoon B] erop dat de schriftelijke reactie
in tweevouddient te worden ingestuurd en dat deze
uiterlijk de dag vóór genoemde rolzitting om 12:00 uurter griffie ontvangen moeten zijn;
bepaalt dat [persoon B] , indien hij getuigen wenst te horen, bij die gelegenheid het aantal en de namen van eventueel te horen getuigen moet opgeven - in welk geval hij tevens opgave dient te doen van hun verhinderdata en de getuigen voor de maanden oktober 2022 tot en met december 2022 - en/of op het bewijsthema hebbende stukken in het geding mogen brengen;
wijst [persoon B] erop dat namen en woonplaatsen van eventueel voor te brengen getuigen tenminste zeven dagen vóór het te houden getuigenverhoor schriftelijk aan de kantonrechter en de wederpartij moeten worden aangezegd;
bepaalt dat [persoon B] te zijner tijd zelf zorg moet dragen voor behoorlijke oproeping van de eventueel voor te brengen getuigen;
bepaalt dat het eventuele getuigenverhoor zal worden gehouden in het gerechtsgebouw aan het Wilhelminaplein 100/125 in Rotterdam ten overstaan van de hierna genoemde kantonrechter;
5.6.
houdt verder iedere beslissing op dit punt aan;
in reconventie
5.7.
bepaalt dat de zaak op de rolzitting van
24 augustus 2022voor het nemen van een akte door [persoon A] en [persoon B] over hetgeen is vermeld onder 4.8, waarna het schriftelijk debat tussen partijen in beginsel is geëindigd;
5.8.
houdt iedere verdere beslissing op dit punt aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.L. Spierings en in het openbaar uitgesproken.
44485