ECLI:NL:RBROT:2022:6324

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 juli 2022
Publicatiedatum
29 juli 2022
Zaaknummer
9971537 VV EXPL 22-249
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een vordering tot terugbetaling van een geldlening in kort geding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 20 juli 2022 uitspraak gedaan in een kort geding. De eiseres, vertegenwoordigd door mr. R.P. Kuijper, vorderde een veroordeling van de gedaagde tot betaling van een bedrag van € 18.352,55, vermeerderd met wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten. De eiseres stelde dat zij op 4 december 2018 een geldlening van € 24.200,00 aan de gedaagde had verstrekt, welke lening uiterlijk op 4 december 2019 terugbetaald diende te worden. De gedaagde is echter niet verschenen op de zitting en heeft geen verweer gevoerd.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de eiseres haar vordering onvoldoende heeft onderbouwd. De overgelegde stukken, waaronder een factuur en correspondentie met een derde partij, waren niet voldoende om aan te tonen dat er daadwerkelijk een geldlening was verstrekt aan de gedaagde. De rechter heeft benadrukt dat in kort geding terughoudendheid moet worden betracht bij het toewijzen van geldvorderingen en dat er in dit geval onvoldoende bewijs was om de vordering te honoreren.

Daarom heeft de kantonrechter de vordering van de eiseres afgewezen en verstek verleend tegen de gedaagde. De beslissing is openbaar uitgesproken en de rechter heeft geconcludeerd dat er nadere bewijslevering noodzakelijk is, wat niet mogelijk is in een kort geding.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 9971537 VV EXPL 22-249
datum uitspraak: 20 juli 2022
vonnis in kort geding van de kantonrechter
in de zaak van
[eiseres] ,
vestigingsplaats: [vestigingsplaats 1] ,
eiseres,
gemachtigde: mr. R.P. Kuijper,
tegen
[gedaagde] ,
vestigingsplaats: [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde,
die niet heeft gereageerd.
De partijen worden hierna ‘ [eiseres] ’ en ‘ [gedaagde] ’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de betekende dagvaarding van 5 juli 2022, met bijlagen.
1.2.
Op 13 juli 2022 stond de mondelinge behandeling met partijen gepland. Beide partijen zijn niet op de mondelinge behandeling verschenen. Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de gemachtigde van [eiseres] gevraagd of uitstel nog mogelijk is. In reactie hierop is aan de gemachtigde van [eiseres] bericht dat een uitstelverzoek schriftelijk per email aan de rechtbank kan worden gestuurd met de eventuele gemachtigde van [gedaagde] in de cc. De rechter heeft geen schriftelijk uitstelverzoek ontvangen zodat de datum van dit vonnis is bepaald op vandaag.

2..De vordering

2.1.
[eiseres] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen tot betaling van:
  • € 18.352,55 hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 31 mei 2022, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen tijdstip tot de dag van volledige betaling en de wettelijke handelsrente over de wettelijke handelsrente indien deze langer dan één jaar is verschuldigd;
  • € 985,54 aan vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de BTW althans tot betaling van een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag;
  • de proceskosten en de nakosten.
2.2.
[eiseres] voert daartoe aan dat door haar aan [gedaagde] op 4 december 2018 een geldlening is verstrekt ter hoogte van € 24.200,00. Dit bedrag moest volgens [eiseres] uiterlijk op 4 december 2019 zijn terugbetaald. Gegeven de door [gedaagde] gedane betalingen ter hoogte van € 11.000,00 enerzijds en de vermeerderingen uit hoofde van de over de vordering vanaf 4 januari 2020 verschuldigde wettelijke handelsrechte geldt dat onbestreden is dat tot 31 mei 2022 sprake is van een verschuldigd bedrag van € 18.352,55, aldus [eiseres] . Ter onderbouwing van deze geldlening is onderstaande factuur overgelegd:

[ AFBEELDING FACTUUR MET DAARIN GEGEVENS VAN PARTIJEN ]

3..Het verweer

3.1.
[gedaagde] is niet op de dagvaarding verschenen.

4..De beoordeling

4.1.
Uit de door [eiseres] overgelegde originele dagvaarding is gebleken dat [gedaagde] correct voor de zitting is opgeroepen. Ook de overige bij wet voorgeschreven formaliteiten zijn in acht genomen, zodat verstek is verleend tegen [gedaagde] .
4.2.
De gevorderde voorziening strekt tot betaling van een geldsom. Vooropgesteld wordt dat met betrekking tot een geldvordering in kort geding terughoudendheid bij toewijzing op zijn plaats is. Bij de beoordeling speelt een rol of de vordering voldoende aannemelijk is, of een onmiddellijke voorziening vereist is en of er een restitutierisico is.
4.3.
[eiseres] vordert van [gedaagde] terugbetaling van een bedrag van € 18.352,55 aan hoofdsom en verschenen wettelijke handelsrente. Door [eiseres] is hieraan ter onderbouwing bijlage nr. 1 (factuur van 4 december 2018) overgelegd. Deze factuur is een factuur van [gedaagde] aan Ranstad personenschade bv. Verder is pagina 2 van deze bijlage onleesbaar en is op pagina 3 van deze bijlage een e-mail van 4 september 2019 waarin Randstad Personenschade aan [persoon A] mededeelt dat op 4 december 2019 de investering moet zijn terugbetaald. Al deze communicatie heeft plaatsgevonden tussen [gedaagde] en een andere partij dan [eiseres] . Zonder nadere toelichting, die niet is gegeven, zijn de door [eiseres] in het geding gebrachte stukken onvoldoende om te kunnen vaststellen dat voldoende aannemelijk is dat [eiseres] de door haar gestelde lening aan [gedaagde] heeft verstrekt op grond waarvan [gedaagde] thans nog het gevorderde bedrag aan [eiseres] aan verschuldigd is. [eiseres] heeft haar vordering onvoldoende onderbouwd.
4.4.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de kantonrechter, op grond van wat [eiseres] heeft gesteld en op basis van de door haar overgelegde stukken, op dit moment niet kan vaststellen of, tussen welke partijen en onder welke voorwaarden een geldlening tot stand is gekomen. Hiervoor is nadere bewijslevering noodzakelijk. Dit kort geding leent zich naar haar aard niet voor een dergelijke bewijslevering en zoals onder 4.2 is geformuleerd dient bij toewijzing van een vordering als onderhavige enige terughoudendheid te worden betracht zodat de kantonrechter de door [eiseres] ingestelde vordering afwijst. Gelet op dit oordeel hoeven de overige stellingen en/of vorderingen niet inhoudelijk te worden beoordeeld.

5..De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
verleent verstek tegen [gedaagde] ;
5.2.
wijst de vorderingen af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.B. Smits en in het openbaar uitgesproken.
44485