ECLI:NL:RBROT:2022:6350

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 juli 2022
Publicatiedatum
29 juli 2022
Zaaknummer
9736814 \ CV EXPL 22-7144
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van zorgpremie en buitengerechtelijke kosten in het kader van zorgverzekeringsovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 15 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen N.V. Univé Zorg, eiseres, en een gedaagde zonder bekende woon- of verblijfplaats. De eiseres vorderde betaling van een bedrag van € 220,18, bestaande uit een hoofdsom van € 107,34, rente en buitengerechtelijke kosten. De vordering is gebaseerd op een zorgverzekeringsovereenkomst die gedaagde bij Univé had afgesloten. Eerder was gedaagde al veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 500,00 in een verstekvonnis, maar volgens Univé was er nog een restantbedrag openstaand. Gedaagde betwistte de vordering en stelde dat hij al had betaald, maar de kantonrechter oordeelde dat gedaagde niet had aangetoond dat hij de resterende premie had voldaan. De kantonrechter heeft Univé in het gelijk gesteld en de vordering toegewezen, inclusief de buitengerechtelijke kosten en de proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 9736814 \ CV EXPL 22-7144
datum uitspraak: 15 juli 2022
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
N.V. Univé Zorg, betreffende ZEKUR,
gevestigd te Arnhem,
eiseres,
gemachtigde: Inkassier Gerechtsdeurwaarders & Incasso te Arnhem,
tegen
[gedaagde],
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats binnen en buiten Nederland, echter blijkens verificatie in de Basisregistratie Personen (BRP) met een bekend briefadres te Rotterdam,
gedaagde,
procederend in persoon.
De partijen worden hierna ‘Univé’ en ‘ [gedaagde] ’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 2 maart 2022, met bijlagen;
  • de aantekeningen van het mondelinge verweer, met bijlagen;
  • de conclusie van repliek, met bijlagen;
  • de e-mail van 11 juni 2022 aan de zijde van [gedaagde] , met bijlagen.

2..De feiten

2.1.
Op 4 augustus 2020 is in de zaak met zaaknummer 8633435 \ CV EXPL 20-23143 door de kantonrechter te Rotterdam een verstekvonnis gewezen, waarbij [gedaagde] is veroordeeld tot betaling aan Univé van een bedrag van € 500,00 (zijnde een gedeelte van de oorspronkelijke hoofdsom), vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag van algehele voldoening. Daarnaast is [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten. Tegen dit vonnis is door [gedaagde] geen verzet ingesteld.
2.2.
Univé heeft voornoemd verstekvonnis door de deurwaarder ten uitvoer laten leggen. De deurwaarder heeft beslag gelegd op de zorgtoeslag van [gedaagde] . De totale vordering uit hoofde van het verstekvonnis, inclusief een bedrag van € 450,62 aan executiekosten, is door [gedaagde] aan Univé betaald.

3..Het geschil

3.1.
Univé vordert samengevat:
  • [gedaagde] te veroordelen aan haar te betalen € 220,18 met rente;
  • [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten met rente en nakosten;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Het bedrag dat wordt geëist, bestaat uit de hoofdsom van € 107,34, rente van € 0,35 (berekend tot 24 februari 2022) en buitengerechtelijke kosten van € 112,49.
3.2.
Univé baseert de eis op het volgende.
[gedaagde] heeft bij Univé een zorgverzekering als bedoeld in de Zorgverzekeringswet afgesloten. Univé verwijst in dat verband naar de polisbladen, die zij op 22 december 2017 en 13 november 2018 aan [gedaagde] heeft verstuurd. Uit eerstgenoemd polisblad blijkt dat de zorgpremie over 2018 € 93,85 per maand bedroeg, terwijl uit het polisblad van13 november 2018 blijkt dat de zorgpremie over 2019 € 98,50 bedroeg. Van de bij [gedaagde] in rekening gebrachte verzekeringspremie heeft [gedaagde] aanvankelijk een bedrag van € 699,51 over de periode juli 2018 tot en met januari 2019 onbetaald gelaten. Door de wanbetaling van [gedaagde] zag Univé zich genoodzaakt haar vordering ter incasso uit handen te geven en buitengerechtelijke kosten te maken. De gemachtigde van Univé heeft [gedaagde] bij brief van 3 mei 2020 aangemaand om binnen een termijn van veertien dagen vanaf de dag dat deze aanmaning bij [gedaagde] was bezorgd, een totaalbedrag van € 640,87 te voldoen, bij gebreke waarvan de vordering verhoogd zou worden met wettelijke rente en een bedrag aan buitengerechtelijke kosten. Dat heeft niet geleid tot betaling van de verschuldigde premie. Op 4 juni 2020 heeft Univé [gedaagde] daarom gedagvaard. Zij heeft haar vordering in deze procedure beperkt tot € 500,00 aan hoofdsom, met uitdrukkelijke reservering van haar rechten op de invordering van het resterende gedeelte van de vordering. [gedaagde] heeft, nadat hij hiertoe op 4 augustus 2020 bij verstek was veroordeeld, aan dit vonnis voldaan. Univé vordert in de onderhavige procedure een bedrag van € 220,18, betreffende het resterende deel van de hoofdsom, de rente en de buitengerechtelijke kosten.
3.3.
[gedaagde] is het niet eens met de vordering en hij betwist dat hij een zorgverzekering bij Univé heeft afgesloten. Bovendien stelt [gedaagde] dat de vordering niet klopt, omdat hij al eerder gedagvaard is en de vordering al betaald heeft.

4..De beoordeling

Zorgverzekeringsovereenkomst
4.1.
Univé heeft recht op betaling van de premie over de periode juli 2018 tot en met januari 2019 als er in deze periode sprake was van een zorgverzekeringsovereenkomst tussen partijen. [gedaagde] betwist dat hij een zorgverzekering bij Univé heeft afgesloten. [gedaagde] voert daartoe aan dat hij een zorgverzekering had afgesloten bij De Amersfoortse, maar onderbouwt dit niet met stukken. Univé heeft daarentegen polisbladen van 2018 en 2019 overgelegd, waaruit blijkt dat [gedaagde] wel degelijk verzekeringnemer was. [gedaagde] heeft de juistheid en de ontvangst van deze polisbladen niet betwist. Daarnaast heeft [gedaagde] de vordering van Univé, die tot het verstekvonnis van 4 augustus 2020 heeft geleid, wel betaald, terwijl dit niet strookt met zijn stelling dat hij geen zorgverzekering bij Univé had afgesloten. Tot slot heeft [gedaagde] niet uitgelegd hoe het kan dat hij kennelijk wel de premie over de andere maanden van 2018 heeft betaald (nu Univé deze premie niet vordert) en waarom hij bij Univé was aangemeld. De kantonrechter gaat er daarom van uit dat [gedaagde] wel degelijk bij Univé verzekerd was.
Betalingen
4.2.
[gedaagde] voert aan dat hij de verschuldigde premie al heeft betaald. Uit de door [gedaagde] overlegde saldo-opgaven blijkt inderdaad dat het eerder gevorderde bedrag van € 500,00 en de rente en (executie)kosten inmiddels zijn voldaan. Dat heeft Univé ook niet betwist. De onderhavige vordering heeft echter betrekking op het resterende bedrag aan hoofdsom, rente en buitengerechtelijke kosten ten bedrage van € 220,18.
4.3.
[gedaagde] mocht er niet van uitgaan dat met betaling van de bedragen die uit de door hem overgelegde saldo-opgaven blijken de volledige vordering van Univé was voldaan. [gedaagde] had uit de eerdere processtukken (onder andere uit het verstekvonnis, de sommatiebrief van 8 februari 2022 en de saldo-opgaven van de gemachtigde van Univé) moeten en kunnen begrijpen dat bovenop het bedrag van € 500,00 aan hoofdsom nog een restantbedrag aan hoofdsom, rente en buitengerechtelijke kosten openstond en dat Univé zich de rechten heeft voorbehouden op de invordering van dat restantbedrag.
4.4.
Uit de door [gedaagde] overlegde saldo-opgave van 24 januari 2022 blijkt dat de bedragen die inmiddels door [gedaagde] zijn betaald (in totaal € 1.399,29), betrekking hebben op hetgeen hij verschuldigd is op basis van het verstekvonnis, inclusief de kosten van tenuitvoerlegging van dat vonnis. [gedaagde] heeft de verschuldigdheid van de in de saldo-opgave genoemde bedragen niet betwist. Door [gedaagde] zijn bovendien geen nadere betalingsbewijzen overgelegd van premiebetalingen over de periode van juli 2018 tot en met januari 2019 en evenmin van betalingen bovenop de kosten van het verstekvonnis, zodat de kantonrechter ervan uit moet gaan dat het restantbedrag nog niet is voldaan.
4.5.
Nu [gedaagde] niet heeft onderbouwd dat hij de verschuldigde restantpremie heeft betaald, is [gedaagde] de gevorderde premie alsnog verschuldigd. De vordering met betrekking tot de resterende hoofdsom van € 107,34 wordt dan ook toegewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.6.
Univé heeft op 3 mei 2020 een aanmaning aan [gedaagde] verzonden, die voldoet aan de in artikel 6:96 lid 6 BW gestelde eisen. [gedaagde] heeft niet weersproken dat hij deze aanmaning heeft ontvangen, waardoor van de ontvangst van deze aanmaning door [gedaagde] wordt uitgegaan. Daarnaast staat vast dat [gedaagde] niet binnen de in de aanmaning gestelde termijn tot volledige betaling van de gevorderde hoofdsom van op dat moment € 640,87 is overgegaan. Tot slot blijkt uit de saldo-opgaven dat deze buitengerechtelijke incassokosten nog niet zijn betaald. Het gevorderde bedrag aan vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van € 112,49 wordt dan ook toegewezen.
Rente
4.7.
De rente van € 0,35 (berekend tot 24 februari 2022) wordt toegewezen, omdat uit de stellingen van Univé volgt dat deze moet worden betaald en [gedaagde] deze stellingen niet heeft betwist. De vanaf 24 februari 2022 gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom wordt ook toegewezen. De gevorderde wettelijke rente over de buitengerechtelijke kosten wordt afgewezen, nu niet is gesteld of gebleken dat Univé deze kosten al aan haar incassogemachtigde heeft betaald. De gevorderde rente op rente is in strijd met de desbetreffende wettelijke bepaling en daarom evenmin voor toewijzing vatbaar.
Proceskosten
4.8.
[gedaagde] wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen. De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van Univé tot vandaag vast op € 129,74 aan dagvaardingskosten, € 126,00 aan griffierecht en € 74,00 aan salaris voor de gemachtigde (twee punten x € 37,00 tarief). Dit is in totaal € 329,74. Ook de gevorderde nakosten worden toegewezen.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
4.9.
Dit vonnis wordt, zoals gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

5..De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan Univé te betalen € 220,18, met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 107,34 vanaf 24 februari 2022 tot de dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de kant van Univé tot vandaag vastgesteld op € 329,74;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de na vandaag te maken proceskosten, begroot op € 18,50 aan salaris voor de gemachtigde en als niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis is voldaan en het vonnis is betekend;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J.J. Wetzels en in het openbaar uitgesproken.
54214