ECLI:NL:RBROT:2022:6403

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 juli 2022
Publicatiedatum
1 augustus 2022
Zaaknummer
ROT 21/5630
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanslag forensenbelasting en discriminatieverbod in Rotterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil over een aanslag forensenbelasting die aan eiser was opgelegd door verweerder. De aanslag, ter hoogte van € 473,- voor het jaar 2021, werd opgelegd op basis van de gemeentelijke Verordening forensenbelasting. Eiser, eigenaar van een woning in Ouddorp, stelde dat hij ten onrechte niet was gehoord in de bezwaarprocedure en dat de forensenbelasting in strijd was met het discriminatieverbod. Tijdens de zitting op 19 mei 2022 werd vastgesteld dat eiser en zijn vrouw meer dan 90 dagen per jaar in de woning verbleven, wat de heffing van forensenbelasting rechtvaardigde. De rechtbank oordeelde dat de forensenbelasting niet in strijd was met het discriminatieverbod, ondanks de argumenten van eiser dat de gemeente geen kosten maakte voor de infrastructuur van het vakantiepark waar zijn woning zich bevond. De rechtbank concludeerde dat de aanslag kon worden gehandhaafd, maar dat de schending van de hoorplicht het beroep gegrond maakte. De rechtbank bepaalde dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven en dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht moest vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/5630

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juli 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser,

en
[naam verweerder], verweerder,
gemachtigde: mr. E. Blom.

Procesverloop

Verweerder heeft met dagtekening 30 juni 2021 aan eiser een aanslag forensenbelasting voor het jaar 2021 opgelegd van € 473,-
Bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 28 september 2021 (het bestreden besluit), heeft verweerder het bezwaar hiertegen ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 mei 2022.
Eiser is verschenen, verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is samen met zijn vrouw eigenaar van de woning [adres] op het [naam locatie] in Ouddorp. Zij hebben in deze woning niet hun hoofdverblijf.
Het [naam locatie] bestaat uit meer dan 500 woningen, waarbij elke woningeigenaar verplicht lid is van de VvE en in 2021 € 1.204,- betaalde voor het onderhoud van de infrastructuur van het [naam locatie] , waaronder verlichting, riolering, wegen enzovoorts.
2. Eiser voert aan dat hij ten onrechte niet is gehoord. Verweerder is het hier mee eens. Het beroep is daarom al gegrond.
Ter zitting heeft eiser verklaard dat de zaak niet terug hoeft te worden verwezen naar de bezwaarfase. Dit zal de rechtbank dan ook niet doen, maar de rechtbank zal beoordelen of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven. Dit betekent dat de rechtbank zal beoordelen of verweerder de aanslag forenbelasting op kon leggen.
3. De aanslag is opgelegd op grond van de volgende bepalingen.
Artikel 223 van de Gemeentewet luidt als volgt:
Er kan een forensenbelasting worden geheven van de natuurlijke personen, die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, er gedurende het belastingjaar meer dan negentig malen nachtverblijf houden, anders dan als verpleegde of verzorgde in een inrichting tot verpleging of verzorging van zieken, van gebrekkigen, van hulpbehoevenden of bejaarden, of er op meer dan negentig dagen van dat jaar voor zich of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden.
Op basis van deze bepaling heeft de gemeenteraad van de gemeente Goeree-
Overflakkee de Verordening forensenbelasting (de Verordening) vastgesteld.
Artikel 2, eerste lid, van de Verordening luidt als volgt:
Onder de naam 'forensenbelasting' wordt een directe belasting geheven van de natuurlijke personen, die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, er op meer dan 90 dagen van het belastingjaar voor zich of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden.
4. Niet in geschil is dat eiser in 2021 meer dan 90 dagen voor zichzelf en zijn vrouw een gemeubileerde woning ter beschikking had. Dit betekent dat voldaan is aan de voorwaarde om forensenbelasting van eiser te heffen.
Eiser is evenwel van mening dat de forensenbelasting in strijd is met het discriminatieverbod, zoals neergelegd in de artikelen 26 van het IVBPR, artikel 14 van het EVRM en artikel 1 van het Twaalfde Protocol van het EVRM.
4.1
Wil er sprake zijn van een schending van het discriminatieverbod of het gelijkheidsbeginsel, dan moet sprake zijn van het ongelijk behandelen van gelijke gevallen en voor die ongelijke behandeling moet geen objectieve en redelijke rechtvaardigingsgrond bestaan.
Volgens vaste rechtspraak komt aan de (formele en gemeentelijke) wetgever een ruime beoordelingsvrijheid toe bij de vraag of sprake is van gelijke gevallen en of een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat om gelijke gevallen in verschillende zin te regelen. Het oordeel van de gemeentelijke wetgever moet worden gevolgd, tenzij dat van redelijke grond is ontbloot.
4.2
Volgens eveneens vaste rechtspraak is de rechtvaardiging voor de forenbelasting gelegen in de omstandigheid dat de bijdrage die een gemeente op grond van de Financiële verhoudingswet ontvangt uit het gemeentefonds, mede afhankelijk is van het aantal inwoners van die gemeente en woonforensen (zoals eiser) daarbij niet tot de inwoners worden gerekend (zie bijvoorbeeld Hoge Raad 9 november 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD5329 en hof Den Bosch, 26 april 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:1827).
4.3
Volgens eiser is bij de genoemde uitspraken slechts gekeken naar één specifieke inkomstenbron aan de inkomstenkant van de gemeentelijke huishouding en niet naar de besparingen die een gemeente realiseert op delen van het grondgebied waarop een vakantiepark is gelegen wanneer dat park, zoals in dit geval, zelf de infrastructuur betaalt. Omdat de gemeente niet hoeft te betalen voor de daar aanwezige infrastructuur, is daar geen bijdrage uit het gemeentefonds voor nodig. Daarom is er volgens eiser geen objectieve en redelijke rechtvaardiging om forensenbelasting te heffen van de niet-inwoners van vakantieparken, zoals eiser. Doordat eiser jaarlijks een bedrag van € 1.204,- betaalt voor de aanwezige infrastructuur, bespaart de gemeente deze kosten, aldus eiser.
4.4
De rechtbank overweegt dat de forensenbelasting geen bestemmingsheffing is. Dit betekent dat de (opbrengst van) de forensenbelasting niet specifiek bedoeld is voor de infrastructuur in openbare ruimte. De forensenbelasting staat daar los van, de opbrengst mag de gemeente naar eigen inzicht gebruiken. Dat geldt ook voor de bijdrage uit het gemeentefonds die een gemeente ontvangt. Omdat die bijdrage afhankelijk is van het aantal inwoners blijft deze rechtvaardigingsgrond voor de ongelijke behandeling van inwoners en niet-inwoners van een gemeente overeind.
Dat de gemeente voor de infrastructuur van het [naam locatie] dus geen kosten heeft, is daarom niet van belang, ook al kan dit voor eiser niet rechtvaardig voelen.
4.5
De conclusie is dan dat forensenbelasting niet in strijd is met het discriminatieverbod. Verweerder kon de aanslag dus opleggen.
5. Vanwege de schending van de hoorplicht is het beroep gegrond, maar de aanslag kan in stand blijven. Dit betekent dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven.
6. Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het door eiser betaalde griffierecht vergoeden.
7. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 49,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Fransen, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. Noordegraaf, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 12 juli 2022.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer).