ECLI:NL:RBROT:2022:6421
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wegens niet te goeder trouw ontstaan schulden
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 4 juli 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Verzoeker, die op 6 mei 2022 een verzoekschrift indiende, ontving inkomsten uit een uitkering en had een schuldenlast van € 38.710,90. De rechtbank oordeelde dat het verzoek tot schuldsanering alleen kan worden toegewezen als de verzoeker in de vijf jaar voorafgaand aan het verzoek te goeder trouw is geweest met betrekking tot het ontstaan van zijn schulden en in staat is om de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling na te komen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker schulden had bij het CJIB, die niet te goeder trouw waren ontstaan. Verzoeker verklaarde dat deze schulden voortkwamen uit het feit dat hij een auto op naam van een vriend had gezet, die vervolgens boetes had gereden. De rechtbank achtte deze verklaring niet aannemelijk, vooral omdat er ook recente boetes waren opgelegd voor andere overtredingen die door verzoeker zelf waren veroorzaakt. Daarnaast was er sprake van een huurschuld die niet was nagekomen, wat ook als te kwader trouw werd beoordeeld.
De rechtbank concludeerde dat verzoeker niet voldoende aannemelijk had gemaakt dat hij de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling zou kunnen nakomen. Hij had recent in detentie gezeten en had geen behandeling ondergaan voor zijn alcoholgebruik, wat bijdroeg aan zijn problematische situatie. Ook had hij geen bewijs geleverd van een sollicitatie of uitzicht op werk, wat zijn inspanningen om baten voor de boedel te verwerven in twijfel trok. Om deze redenen werd het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen.