ECLI:NL:RBROT:2022:6452

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 juli 2022
Publicatiedatum
3 augustus 2022
Zaaknummer
raadkamernummers 21/583 en 21/271
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot teruggave van in beslag genomen auto met vervalst voertuig-identificatienummer

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 juli 2022 uitspraak gedaan op een verzoek ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) tot teruggave van een in beslag genomen auto, een Toyota Rav5, en een vordering tot onttrekking aan het verkeer. De auto was in beslag genomen omdat deze als gestolen gesignaleerd stond en het voertuig-identificatienummer vervalst was. Klaagster, die de auto had gekocht van beslagene, stelde dat zij te goeder trouw eigenaar was geworden en dat het belang van strafvordering zich niet verzet tegen teruggave van de auto, aangezien het strafrechtelijk onderzoek was afgerond en de oorspronkelijke eigenaar de auto niet meer kon terugvorderen wegens verjaring.

De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het ongecontroleerde bezit van de auto in strijd is met de wet en het algemeen belang, en dat de vordering tot onttrekking aan het verkeer gegrond was. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen strafrechtelijk belang meer was bij het voortduren van het beslag, maar dat de onttrekking aan het verkeer wel gerechtvaardigd was. Klaagster werd niet onevenredig getroffen door de onttrekking, aangezien zij zich tot de verkoper kon wenden voor schadevergoeding. De rechtbank heeft het beklag ongegrond verklaard en de vordering tot onttrekking aan het verkeer toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Strafrecht
Zittingsplaats Rotterdam
raadkamernummers : 21/583
21/271
datum : 18 juli 2022
Beslissing van de rechter op het beklag op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) en op de vordering tot onttrekking aan het verkeer op grond van artikel 552f Sv in de zaak van:

[naam klaagster] , de klaagster,gevestigd te ( [postcode] ) [vestigingsplaats] , aan de [adres] ,namens deze [persoon A] ,

hierna te noemen: de klaagster.

Feiten

Uit de kennisgeving van inbeslagname op grond van artikel 94 Sv, blijkt dat op 4 november 2020 onder [persoon B] (hierna: beslagene) een personenauto, te weten een Toyota Rav5 (hierna: de auto) in beslag is genomen, omdat de auto in Italië is gestolen en als zodanig gesignaleerd staat.
Op 20 januari 2018 heeft de beslagene een koopovereenkomst met klaagster gesloten betreffende de koop en levering van de auto. Na inbeslagname door de politie hebben klaagster en beslagene op 26 november 2020 een verklaring tot (buitengerechtelijke) vernietiging van voornoemde koopovereenkomst ondertekend.

Procedure

Het klaagschrift is op 5 maart 2021 ter griffie van deze rechtbank ontvangen, met een aanvulling die werd ontvangen op 9 april 2021.
Het Openbaar Ministerie heeft op voorhand zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt en heeft daarnaast op 4 november 2021 bij de rechtbank een vordering ingediend tot onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen auto.
De rechtbank heeft op 10 juni 2021, 14 september 2021, 7 april 2022 en 18 juli 2022 het klaagschrift in openbare raadkamer behandeld.
De vertegenwoordiger van klaagster is op 18 juli 2022, hoewel daartoe op geldige wijze opgeroepen, niet in raadkamer verschenen. Omdat geen bericht van verhindering is ontvangen en de klaagster zich bij de twee voorafgaande zittingen wel heeft doen vertegenwoordigen, heeft de rechtbank ter zitting van 18 juli 2022 geprobeerd de vertegenwoordiger van klaagster telefonisch te bereiken, echter zonder resultaat.
De rechtbank heeft de officier van justitie mr. T.J. Lindhout in raadkamer van 18 juli 2022 gehoord. De klaagster heeft in raadkamer van 14 september 2021 en 7 april 2022 haar standpunt mondeling toegelicht.

Standpunt klaagster en standpunt officier van justitie

Het klaagschrift strekt tot teruggave van de auto aan de klaagster. Primair is aangevoerd dat klaagster bij aankoop van de auto te goeder trouw eigenaar is geworden en na ontbinding van de verkoopovereenkomst met de beslagene opnieuw eigenaar is. Zij had geen reden om te twijfelen aan de beschikkingsbevoegdheid van de verkopende partij op het moment van de aankoop. Subsidiair heeft klaagster zich op het standpunt gesteld dat het belang van strafvordering zich niet verzet tegen teruggave van de auto, aangezien het strafrechtelijk onderzoek is afgerond. Omdat de datum van de oorspronkelijke diefstal op het moment van inbeslagname meer dan 3 jaar geleden was, kan de oorspronkelijke eigenaar ingevolge artikel 3:86 van het Burgerlijk Wetboek de auto niet meer in eigendom terugvorderen wegens verjaring van de vordering. Meer subsidiair heeft klaagster aangevoerd dat zij een groot verlies zal leiden als de auto niet wordt teruggegeven en aan het verkeer wordt onttrokken. Klaagster heeft -voor zover de auto inmiddels zou zijn vervreemd- op grond van artikel 119 lid 2 Sv een vergoeding gevorderd gelijk aan de verkoopwaarde van de auto, door de klaagster geschat op een bedrag van € 19.500,-.
De officier van justitie heeft, onder verwijzing naar het schriftelijk standpunt van het Openbaar Ministerie, geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beklag. Daartoe heeft de officier van justitie aangevoerd dat de auto nog steeds als gestolen gesignaleerd staat en dat legalisering niet mogelijk is zolang de oorspronkelijke eigenaar geen afstand heeft gedaan. Ondanks meerdere pogingen daartoe is het niet gelukt om via de Italiaanse justitie de signalering van de auto op te heffen. Het gaat om een zogenaamde ‘omgekatte’ auto, die dus een valse identiteit heeft, en het ongecontroleerde bezit daarvan is in strijd met de wet en het algemeen belang. De auto is daarmee vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. Omdat geen zicht bestaat op opheffing van de signalering, dient de vordering tot onttrekking aan het verkeer te worden toegewezen. Ten aanzien van een mogelijke compensatie van de klaagster heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat klaagster hier niet expliciet om heeft gevraagd en dat het te ver zou voeren om ambtshalve compensatie toe te kennen. Subsidiair heeft de officier van justitie zich op het stand punt gesteld dat geen gronden bestaan voor compensatie.

Beoordeling

Het beklag
In geval van een beklag tegen een op grond van artikel 94 Sv gelegd beslag dient de rechtbank eerst te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert. Als het strafvorderlijk belang voortduring van het beslag vordert, wordt geen teruggave gelast. Als geen strafvorderlijk belang aan teruggave in de weg staat, vindt teruggave plaats aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave als het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer dat voorwerp kan dienen om de waarheid aan de dag te brengen, -ook in een zaak betreffende een ander dan de klager-, of wanneer de rechtbank aanleiding ziet -zoals in de onderhavige zaak door de officier van justitie is gevorderd- om de onttrekking aan het verkeer van dat voorwerp te bevelen.
Uit de stukken en hetgeen in raadkamer is besproken, is het volgende gebleken.
Op 4 november 2020 kreeg de politie een melding van de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) te Schiedam over een hier aangetroffen auto die na onderzoek gestolen bleek te zijn. Uit aanvullend onderzoek door het Landelijk Informatiecentrum Voertuigcriminaliteit (LIV) bleek het chassisnummer van de auto te zijn vervalst en bleek het originele voertuigidentificatienummer (hierna: VIN-nummer) te horen bij een auto die op 16 februari 2016 in Italië is gestolen. Uit het proces-verbaal van 31 maart 2021 volgt dat het voertuig als gestolen gesignaleerd staat en daarom niet in aanmerking komt voor toekenning van een Nederlands kenteken. Verwijdering van de signalering kan alleen als de eigenaar in Italië afstand doet van het voertuig.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting medegedeeld dat er contact is geweest met de Italiaanse autoriteiten om meer duidelijkheid te krijgen over de mogelijkheden om de signalering op te heffen, maar dat dit onderzoek tot nog toe niets heeft opgeleverd. Desgevraagd heeft de officier van justitie verklaard dat niet te verwachten is dat de signalering binnen afzienbare tijd van de auto zal worden gehaald.
Naar aanleiding van het namens de klaagster gevoerde verweer stelt de rechtbank vast dat er geen aanwijzingen zijn dat zij de auto niet te goeder trouw zou hebben verkregen. Volgens de RDW is het VIN-nummer van de auto op professionele wijze vervalst en was gespecialiseerd onderzoek nodig om deze vervalsing te kunnen vaststellen. Uit het dossier blijkt niet dat tegen de klaagster in relatie tot de auto de verdenking bestaat van enig strafbaar feit. Evenmin bevat het dossier concrete informatie over een lopend strafrechtelijk onderzoek, waarvoor handhaving van het beslag geboden zou zijn. In zoverre bestaat dan ook geen strafrechtelijk belang (meer) bij voortduring van het beslag.
Handhaving van het beslag is niettemin geboden indien de rechtbank aanleiding ziet om, zoals hierna zal worden besproken, de vordering tot onttrekking aan het verkeer van de auto toe te wijzen.
Vordering tot onttrekking aan het verkeer
Uit het arrest van de Hoge Raad van 11 november 2003 (ECLI:NL:HR:2003:AL6178) volgt dat auto’s met een vals VIN-nummer niet in het verkeer gebracht mogen worden, omdat het ongecontroleerde bezit van een dergelijk voertuig in strijd is met de wet en met het algemeen belang. De in beslag genomen auto is daarmee vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. Dat klaagster, zoals gesteld, de auto te goeder trouw heeft verkregen en dat er ten opzichte van haar geen verdenking bestaat van enig strafbaar feit, is bij die beoordeling niet van belang. Omdat geen zicht bestaat op opheffing van de signalering en/of afstand van het recht op de auto door de bestolene c.q. zijn rechtsopvolger in Italië -en daarmee op toekenning van een geldig Nederlands kenteken- acht de rechtbank de vordering van de officier van justitie op de wet gegrond en voor toewijzing vatbaar. Daarbij heeft de rechtbank acht geslagen op het bepaalde in de artikelen 36b en 36c van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en artikel 552f Sv. Dat de auto wellicht naar Nederlands burgerlijk recht niet meer opeisbaar is door de bestolene in Italië, doet niet af aan dit oordeel.
Onevenredig getroffen?De rechtbank ziet, anders dan de officier van justitie, in het door klaagster schriftelijk ingenomen standpunt aanleiding om ambtshalve te oordelen of als gevolg van de onttrekking aan het verkeer eventueel een compensatie dient te worden toegekend. Daarbij gaat het om de vraag of de Staat der Nederlanden het financieel nadeel dat klaagster lijdt als gevolg van de gevorderde maatregel geheel of gedeeltelijk dient te vergoeden.
Ingevolge artikel 33c, tweede lid, in verbinding met artikel 36b, tweede lid, Sr kent de rechter een geldelijke tegemoetkoming toe indien dat nodig is om te voorkomen dat degene aan wie de onttrokken voorwerpen toebehoren, door die onttrekking onevenredig zou worden getroffen. Of hiervan sprake is moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij kan onder andere worden betrokken hoe de eigenaar van het voorwerp zich in relatie tot dat voorwerp heeft gedragen en wat de waarde van het onttrokken voorwerp is. De rechtbank merkt op dat een geldelijke tegemoetkoming niet hetzelfde is als een volledige vergoeding van de geleden schade.
Klaagster stelt dat zij binnen haar mogelijkheden alles heeft gedaan om de verkrijging van een illegale auto te voorkomen. Desondanks blijkt dat zij een miskoop heeft gedaan. De rechtbank is van oordeel dat het enkele feit dat een aankoop niet voldoet aan de (al dan niet gerechtvaardigde) verwachtingen van de koper, primair een kwestie is tussen de koper en de
verkoper. Er is in beginsel geen reden om van de Staat te verwachten dat zij -en niet de verkoper- de geleden schade vergoedt. Dat wordt niet anders als het een auto betreft waarvan pas later blijkt dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet of het algemeen belang.
Het grootste deel van de schade die klaagster lijdt, vloeit niet voort uit de onttrekking aan het verkeer, maar uit het feit dat zij een auto heeft gekocht die nagenoeg geen waarde heeft in het economisch verkeer, omdat deze auto niet op de openbare weg mag rijden. Aangezien de auto in het economisch verkeer weinig waarde heeft, is het nadeel dat klaagster vervolgens door de onttrekking van die auto ondervindt beperkt. Klaagster heeft de auto bovendien aangeschaft in het kader van de beroepsmatige in- en verkoop van auto’s, waarbij een eventueel zakelijk verlies ten laste kan worden gebracht van het bedrijfsresultaat. Alles overziend wordt klaagster naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet onevenredig getroffen door de onttrekking van de auto. Zij kan zich eventueel tot de verkoper richten om de door de koop geleden schade te verhalen.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat geen gronden bestaan voor het toekennen van een financiële tegemoetkoming.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beklag ongegrond;
- wijst de vordering tot onttrekking aan het verkeer van de auto toe.
Deze beslissing is gegeven door
mr. J.M.L. van Mulbregt, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. E.S. Roman, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2022.
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor de bezwaarde beroep in cassatie bij de Hoge Raad open, in te stellen bij de griffie van deze rechtbank, binnen veertien (14) dagen na betekening van deze beslissing.